Onze Vrouw in Teheran – Lara in Teheran, Iran (1/2)

‘Wie heeft je over Iran verteld?’ vroeg de Iraanse douanier, en hij keek me doordringend aan.
Ongemakkelijk herschikte ik mijn hoofddoek. ’Ik ben bang dat ik u niet begrijp, meneer.’
‘WIE – heeft – JOU – over – IRAN – verteld?’ hamerde hij, ditmaal in verbaal staccato.
Ik mompelde iets over blogs, vlogs en andere online bronnen. De man fronste, duidelijk niet overtuigd, en smeet een vragenlijstje voor me op tafel. Hij knikte naar een fronsende veertiger achter een glazen loket, waar ik zo zeventig piek zou moeten uittellen en liep terug naar zijn kantoortje. Gespannen ging ik aan een van de ronde tafels in de kamer zitten en tuurde met een pen tegen de lippen langs de vragen. Bij het kopje ‘beroep’ bleef ik hangen. Ik kreeg namelijk nogal eens te horen dat ik op een spion leek en een verdachte studie over het Midden-Oosten en Arabisch zou wellicht olie op het vuur gooien. In plaats daarvan vulde ik een minder dubieus-klinkend beroep in.
‘Serveerster?’ vroeg de douanier toen hij even later kwam aanlopen. ‘Noteer je dan ook even het adres en telefoonnummer van je baas?’
De paniek raasde door mijn lichaam en mijn hart klopte in mijn keel. Ik prevelde een schietgebedje, opdat hij niet genoeg Engels zou spreken om mijn verhaal te controleren. Op het streepje krabbelde ik in de lelijkste hanenpoten de eerste de beste restaurantnaam die in me opkwam:
[Restaurantnaam van een eetcafé in een zijstraatje achter de Dam.]
Als ‘telefoonnummer’ noteerde ik het nummer van mijn Egyptische simkaart met enkele wijzigingen. Toen liep ik naar de douanier en schoof mijn paperassen over de balie naar hem toe. De klok van mijn telefoon wees drie uur ’s ochtends aan. De ruimte was bijna leeg, afgezien van een stel Chinezen op zakenreis en een kalende Duitser die schichtig om zich heen keek. Ik rilde en schoof mijn sjaal, die voortdurend in mijn nek viel, tot mijn haarlijn. Tijdens de drie uur lange tussenstop op het tot pooltemperaturen gekoelde vliegveld van Dubai had ik op een afschuwelijke manier kougevat. Waarschijnlijk had mijn afweersysteem sowieso al een flinke klap gekregen in Egypte. Ik had immers weinig voedzame maaltijden gegeten, afgezien van een traumatische ervaring met een broccoli van een straatventer die vol zand bleek te zitten.
Nog geen kwartier eerder was het vliegtuig op Teheraanse bodem geland. Nu al had een douanier mij het vuur aan de schenen gelegd met wantrouwige strikvragen in het weliswaar niet ongezellige, moderne visumkantoor. Over mijn reisplan tot in detail (ter plekke bedacht door ondergetekende), mijn bedoelingen met (!) Iran (ik moest me inhouden niet ‘wierook smokkelen’ te zeggen) en natuurlijk wie mijn reis betaald had (ik kon kiezen uit ‘vader’ of ‘echtgenoot’). In mijn bevende handen hield ik een gebloemd mapje met mijn paspoort, pasfoto’s van mij mét hoofddoek en een brief van mijn zorgverzekeraar waarin Iran expliciet genoemd werd.
Uit tijdsgebrek (en een hier enigszins misplaatste drang naar uitdaging en avontuur) had ik van tevoren geen visum geregeld. Gelukkig kon ik op het vliegveld ‘gemakkelijk’ een visum-bij-aankomst regelen, althans, dat was mij verteld. Ik was uiteraard niet zo’n groentje dat ik met Israëlische of Saoedische stempels in mijn paspoort zou komen aanzetten, Ook was ik godzijdank geen journalist, advocaat en/of activist, laat staan dat ik me op enige manier bezighield met mensenrechten. Niet dat het einde zoek zou zijn als ik dat wel deed: een Nederlandse vriend met een gevoelig beroep had verteld dat hij bij ieder bezoek aan Iran met veel fantasie een ander beroep invulde op het formulier, van edelsmid tot sigarettenroller.
Op het moment dat het landingsgestel Iraanse bodem raakte, sloegen alle vrouwen in onthutsende synchronie hun hoofddoek en manteau om. Artikel 638 van het Strafrechtelijk Wetboek stelt immers dat iedere vrouw in Iran een islamitische ‘hidjab’ moet dragen. Hidjab is een concept uit de Koran, dat vrouwen oproept zich te bedekken voor mannen die geen naaste familie zijn. Zo trekt ze geen aandacht naar haar uiterlijk en valt ze niet op. Voor de meeste moslima’s is ‘hidjab’ synoniem met een hoofddoek, hoewel sommigen de borst en armen bedekken al voldoende vinden. Aan het andere uiterste van het hidjabspectrum staat de gezichtsbedekkende nikab of zelfs de boerka, maar die worden in Iran alleen door vrouwen in de Arabische stammen aan de Perzische Golf gedragen. Ook mannen moeten er overigens aan geloven. Zij moeten een lange broek en lange mouwen dragen, hoewel de arm der wet bij warm weer een T-shirt door de vingers ziet. De Koran stelt tevens dat mannen hun blik moeten afwenden van vrouwelijk schoon, maar daar neemt men het in het Midden-Oosten meestal minder nauw mee.
Deze wetten worden gehandhaafd door de moraalpolitie. Ze patrouilleren dag en nacht door de straten en spreken vrouwen aan op de overkoepelende tenlastelegging van ‘slechte hidjab’, ofwel ‘naaktheid’. Soms worden de criminelen in kwestie zelfs gearresteerd en afgevoerd naar het politiebureau. Buitenlanders worden over het algemeen minder streng beoordeeld, mits de buitenlander in kwestie er ook echt buitenlands uitziet natuurlijk (als in: niet etnisch ambigu). Hoewel reizigers bij aankomst vaak een strakke sluier dragen, gaan ze na het zien van de modecreaties van de doorsnee Iraanse vrouw toch maar over op een losse sjaal over hun achterhoofd.
Ik werd in de loop van de ochtend wakker met een uitstekend humeur. In de paar uur die ik geslapen had, was ik op miraculeuze wijze genezen van mijn verkoudheid. Ik schoof het gordijntje van mijn bed opzij en trok mijn mobieltje van de oplader. Met mijn benen bungelend over de bedrand besefte ik plotseling dat het woensdag was. Dit inzicht is niet zo vanzelfsprekend als men zou denken. Mijn biologische klok die dergelijke zaken gewoonlijk coördineerde was namelijk hevig van slag doordat het weekend in Egypte en Iran op vrijdag valt. Nu herinnerde ik het me omdat ik op het web gelezen had dat sommige Iraniërs op woensdag wit dragen, als geweldloos protest tegen de verplichte hoofddoek.
Niet veel later stapte ik, mijn hoofd in het wit gehuld, de ongewoon mooie hosteltuin binnen. Het Perzisch lusthof stond vol bloemenstruiken, kabbelende fonteintjes en schilderachtig uitgespreide reizigers met hun voeten in het water, luierend in de ochtendzon. Ik liep over de warme stenen naar het ontbijtbuffet en schepte mijn bord vol brood, witte kaas, olijven en watermeloen. Vervolgens ging ik aan tafel bij de medewerkers zitten, trots op mijn witte uitdossing en samengaande bewustzijn van de plaatselijke ontwikkelingen, dat mij zo fijntjes onderscheidde van Gewone, Normale Toeristen. Daar werd mij echter onmiddellijk het gras voor de voeten weggemaaid.

‘Witte Woensdagen zijn niet echt een ding hier,’ meldde een medewerkster achteloos.
‘We hebben wel ergere problemen dan die hoofddoek. Witte Woensdagen zijn meer iets voor buitenlanders,’ voegde haar vriendin toe, die volledig gekleed lag te zonnebaden.
‘Ja, en als we geen hoofddoek willen dragen of een korte manteau aanhebben, vermijden we gewoon de plekken waar de politie altijd patrouilleert.’
Desondanks bleef ik de hoop koesteren dat iemand mijn bijdrage zou waarderen. Ik excuseerde me en liep naar een houten bank verderop, waarop wat reizigers zaten te kletsen. Algauw bevond ik me in een multiculturele waaier van wereldreizigers, die qua karakter op een interessante manier verschilden van de blowende figuren in backpackersuniform waarmee ik in Dahab werd doodgegooid. Door de spanningen tussen Iran en eerlijk gezegd vrijwel ieder ander land op deze aarde heeft Iran een hardnekkige nichefactor gekregen. Er komen dan ook relatief weinig toeristen. De toeristen die er wel kwamen, voelden zich daarom verlichte zielen die het allemaal begrepen hebben en dwars door de selectieve weergave van de media heenkijken.
Ze komen elkaar bovendien overal tegen, een logisch gevolg van het feit dat ze allemaal exact dezelfde route volgen. Ze vliegen naar Teheran, nemen daar een bus naar Kashan, vervolgens naar Isfahan, waarop ze doorgaan naar Shiraz en Yazd en uiteindelijk weer met een slinger in Teheran terechtkomen. Ze proppen hun reis meestal in twee weken, waardoor ze het grootste gedeelte van hun reis in de bus doorbrengen. Het gesprek dat ik met deze toeristen had zou representatief zijn voor de verdere gesprekken met backpackers in Iran. Het ging ongeveer als volgt:
Ik: ‘Ha-…’
Toerist: “IK BEN DUS NET KOMEN WANDELEN/FIETSEN/SEGWAYYEN VANUIT [lastig te bereiken land] EN BEN ONDERWEG NAAR [specifieke plek, zoals Vaticaanstad of Sint-Helena].”
Ik: ‘Ik wilde alleen vra-…’
Toerist: ‘BEN JE OOIT IN [moeilijk land, bij voorkeur een conflictgebied waar net een burgeroorlog gaande is] GEWEEST?’
Ik: ‘Nee, ma-…’
Toerist: ‘HEB JIJ OOK ZO’N HEKEL AAN TOERISTEN? IK ZIE MEZELF NIET ECHT ALS EEN TOERIST, MEER ALS EEN REIZIGER.’
Ik: ‘Wat is het versch-…?’
(∞)
Een groepje werd gevormd, naast mij bestaande uit een Indiër, een Wit-Russin en een Kirgiziër. We begonnen de dag met een verkenningstocht door Teheran. We liepen het hostel uit, sloegen rechtsaf en stuitten daar op een toonbank aan de weg, waarop een reeks blenders vol exotisch gekleurde vloeistoffen stond uitgestald. Aan het plafond bungelden kleurige netjes sinaasappels, meloenen en trossen blauwe druiven. Terwijl ik in de rij ging staan, analyseerde ik de kleding van de klanten om mij heen uitvoerig. Teleurgesteld bemerkte ik dat ik de enige was die had meegekregen dat het vandaag woensdag was.
Op aanraden van de Indiër, die er al wat langer was, bestelde ik een wortelsap en een weeïg zoet drankje met glibberige zwarte puntjes. Dat laatste zou goed zijn voor het lichaam in warm weer, maar in mijn geval zette het enkel aan tot kokhalzen, iets waar ik beslist niet van afkoelde.
‘Seh toman,’ zei de sapman vriendelijk.
Gepijnigd telden we op onze vingers totdat we bij ‘seh’, drie, uitkwamen. Hierop begonnen we druk te discussiëren over wat het uiteindelijke bedrag dan zou worden. Iraniërs rekenen Iraanse Rials namelijk om naar tomans, een duizenden jaren oud overblijfsel uit het vroegere Perzische rijk. Een toman is het bedrag in Rials minus een nul, hoewel in de praktijk naargelang eigen voorkeur links en rechts nullen worden weggehaald. Tijdens mijn tijd in Iran zou ik een bedrag van 100.000 Rial dan ook horen als 1, 10, 100 en zelfs 10.000 toman. Meestal gokte ik de prijs dan naar eigen perceptie van redelijkheid, wat in grofweg vijftig procent van de gevallen tot een passende uitkomst leidde. Hier schoot een aardige dame mij na enkele radeloze pogingen tot omrekenen te hulp door het geld verontschuldigend en glimlachend uit mijn portemonnee te graaien.

Nadat iedereen een drankje had besteld en apart had afgerekend besloten we te gaan middageten in Restaurant Moslem. Hier kon naar verluidt de beste tahtsjin van Teheran gegeten worden. Tahtsjin is een gerecht van rijst met een goudgele, boterachtige rijstkorst, in geurige bouillon getrokken kip en ter garnering wat zuurbessen en pistachenoten, hier geserveerd in een portie die grofweg drie hongerige wezen kon voeden. Het restaurant zelf was een overvolle broeikas waar ik kruis aan kont liep met mijn voorganger. Ik wurmde me uiteindelijk, een overvol dienblad op mijn onderarmen balancerend, op een stoel. De tafels waren gemeenschappelijk, wat betekende dat ik vroeg of laat bij een Iraniër op schoot zou komen te zitten. Dit vonden beide partijen overigens geen probleem, zij omdat ze dan een buitenlander op schoot hadden, en ik omdat ik dan mocht mee-eten, want zo zijn Iraniërs dan ook wel weer.
Bedankt dat je de tijd hebt genomen om dit reisverhaal te lezen. Het is gebaseerd op de e-mails die ik tijdens mijn eerste reis in Iran – augustus 2018 – naar mijn familie en vrienden in Nederland heb gestuurd. Als je het leuk vond en me wilt steunen, zou ik het enorm op prijs stellen als je me op een koffie wilt trakteren.
Lees ook deel 2!