Groen Goud – Lara in Ramsar, Iran
De Kaspische Zee straalde helderblauw in de middagzon. Er stond een lichte bries en de golven spoelden loom over het strand. Ik zat in een cafeetje aan het water en was bezig een viskebab, een bord rijst met tahdig (een boterachtige rijstkorst) en een zwartgeblakerde tomaat soldaat te maken. Enkele uren eerder was ik aangekomen in Ramsar. Hoewel ik het erg gezellig had gehad op de boerderij en ik een dergelijke huiselijkheid al weken niet meer gevoeld had, had ik besloten mijn blik op de horizon te richten. Ik had nog geen plannen voor die dag of überhaupt enig benul van accommodaties in de buurt. Ergens hoopte ik, gezien mijn goede ervaringen met de Iraanse gastvrijheid, dat een slaapplek zich als het ware aan mij zou voordoen. Ik opende het buffet à la moi en keek vol verwachting het restaurant rond.
‘Aló, are you foreigner?’ klonk al snel aan mijn tafel.
Ik nam de bron van de stem in me op. Voor me stond een stoer meisje met gemillimeterd, platinablond haar dat onder een zwarte hoofddoek uitstak. Op haar neus droeg ze een witte pleister die wees op een cosmetische ingreep, naar eigen zeggen omdat ze van de trap was gevallen en zo haar neus had gebroken. Ik wist echter niet hoe lang geleden dat was, want sommige Iraniërs dragen hun pleister langer dan nodig om maar aan iedereen te tonen dat zij wèl geld hebben. Het meisje had inmiddels met bord en al op de stoel naast me plaatsgenomen.
‘Hoe heette je ook alweer, azizam?’ vroeg ze toen.
Ik vertelde haar hoe ik ook alweer heette.
‘Chob, Lara,’ antwoordde ze. ‘Waar slaap je vanavond?’

‘Salam, salam, salam!’ riep een vrouwenstem zangerig, en de ijzeren poort ging piepend open. De villa werd omringd door een hoge, witgeschilderde omheining. De zon scheen over de omheining op enkele palmbomen en een waslijn waarover witte lakens waren gedrapeerd. Een piepklein hondje – van het soort dat mijn moeder een ‘kuttelikkertje’ zou noemen – rende keffend over de binnenplaats, wild enthousiast over alle commotie. De vrouw die de poort had geopend was volledig uitgedost in spijkerstof en droeg een zwarte sjaal om haar nek. Ze kuste mijn vriendin op beide wangen, en de twee vervielen in een rap dialoog in het Perzisch. Haar man, een bebaarde hippie in verwassen katoenen lompen, pakte mijn hand met beide handen vast.
‘De zon groet je, zuster,’ zei hij.
‘Bedankt,’ antwoordde ik. ‘Het spijt me dat ik hier zomaar op de stoep sta.’
‘Geen probleem, hoor. Ik doe zelf aan couchsurfen en ik heb al in geen maanden een buitenlander in mijn huis gehad. En zelfs al deed ik dat niet, dan zou het toch niet uitmaken… nee, in dit leven draait het allemaal om… het intern verbinden met de zon, de sterren en de maan…’
‘Ja, dat lijkt mij ook,’ antwoordde ik schaapachtig. ‘Wonen jullie hier samen?’
‘Ik, mijn prachtige werkverslaafde vrouw en deze kleine rakker,’ en hij pakte het rondrennende hondje van de grond en drukte een kus op zijn witharige kopje.
‘Welcome to ou-ar house,’ riep zijn vrouw nadat ze me stevig had omhelsd. ‘Engelisi-ye man choeb nist but I heard you a little Persian e-speak?’
‘Areh, man kam farsi harf mizanam,’ beaamde ik. ‘Ja, ik spreek een beetje Perzisch.’
‘Afarin, cheli choeb,’ gilde ze beleefd, en ze drukte me nogmaals tegen haar borst.
Ze zei nog iets wat ik maar half verstond, dus haar man vertaalde dat ze zo naar haar werk moest, maar dat we overmorgen met z’n allen uiteten zouden gaan. We betreurden haar vertrek met de verwachte beleefdheid. Na enkele minuten afscheid nemen liep ze met haar laklederen tas onder de arm naar de tuinpoort. Ze zwaaide een laatste keer, trok de zwarte sjaal over haar hoofd en rende toen op een drafje naar haar witte Peykan.
Wij, de drie overgeblevenen, liepen door de voordeur naar binnen. Het rustieke binnenplaatsje deed het huis helaas geen eer aan. Het schimmige pand was bedekt met een smerig, grijs vloertapijt, en op een bank na stonden er nergens meubels. Bovendien waren er geen slaapkamers, wat overigens niet ongewoon is in Iran (vaak zoeken de bewoners gewoon een plekje op in huis op het tapijt).
Die dag hielden we ons verder rustig. Rond middernacht trokken we ons terug met een deken: mijn gastvrouw in de keuken op de vloer, het koppel met de hond op de bank in de zitkamer en ik in de zijkamer op het tapijt.
De volgende middag klommen we zuchtend en steunend naar de bergtop. Het was warm en vochtig, en de struiken en bomen langs het pad zoemden van de insecten. Mijn sjaal had ik als een tent over mijn hoofd en rug gehangen. Mijn vriendin en ik waren op weg naar de Markoeh kasteelruïne.
Toen we op de top aankwamen, staken de resten van het ooit machtige fort af tegen het wazige lichtblauw van de hemel. We schoten wat kiekjes en gingen toen achter de kasteelmuur zitten. Beneden strekte het heuvellandschap zich uit, in het binnenland overgaand in groene bergen, en aan de kust afgesneden door de Kaspische Zee. In het groen verstopt lagen boerderijen met rode daken en omheinde villa’s. Een laaghangende mist bedekte het geheel met een witte waas.
‘Weet je hoe dit stadje is komen te bestaan?’

Ik klakte op z’n Egyptisch met mijn tong en schudde mijn hoofd.
‘In de vroege twintigste eeuw reisde de toenmalige Sjah naar dit moeras,’ en ze gebaarde naar het groen beneden ons, ‘en ontdekte een waterbron. Hij besloot er een spahotel te bouwen en liet duizenden bomen planten. Het bergvolkje verderop moest hiernaartoe verhuizen. Zo veranderde Ramsar van een moeras in een van de populairste vakantiebestemmingen voor Iraniërs. En het is toevallig ook een beschermd natuurgebied voor watervogels.’
We klopten het gras van onze manteau’s en kwamen overeind uit het gras. Sneller dan op de heenweg liepen we over het pad naar beneden. Daar stond een witte Peykan te wachten, die we van mijn vriendin haar vrienden hadden geleend. ‘Hij is raar, maar wel aardig,’ zei ze over onze gastheer, en ze stapte achter het stuur. ‘Hij doet de hele dag niets anders dan anime kijken, en ieder gesprek is voor hem een kans om weer te beginnen over,’ en ze deed zijn zweverige stem na, ‘“de eenheid tussen de mens, de aarde, het heelal en het zijn”.’
‘Volgens mij loopt hij ook niet erg warm voor schoonmaken, of wel dan?’ haakte ik voorzichtig in.
‘Hij zegt dat het uit principe is, dat-ie niet schoonmaakt,’ antwoordde ze lachend. ‘Maar hij klaagt wel altijd dat zijn vrouw, die echt een lijpe workaholic is, trouwens, teveel werkt, maar hij doet zelf nooit wat. Ik vat hem niet helemaal, maar het zijn goede mensen.’
Soepel stuurde ze haar auto even later een poort door, de lange, steile oprijlaan op. Ze stopte voor het Old Hotel, het oorspronkelijke luxehotel van de Sjah. Ik zou er een bezoek brengen aan de warmwaterbronnen. Zijzelf moest wat ‘zaken’ regelen en zou me later die middag weer komen halen.
‘Lara, wacht nog even,’ riep ze nadat ik was uitgestapt. ‘De trap op, door de glazen deuren naar binnen en dan rechtdoor tot het einde van de zaal. Sla daar af naar links en dan weer naar rechts. Dan door de tuin en door een poortje achterin. Ach, laat maar, je ziet het ook wel.’ Ze reikte me een lichtroze kassabonnetje met vervaagde inkt aan, waaroverheen in Perzische hanenpoten mijn wensen waren neergepend.
‘Azizam, mijn lieverd,’ bedankte ik, en ik pakte het briefje van haar aan.
‘O, en Lara?’
‘Ja?’
‘Onthoud dat je niet langer dan een half uur in het water blijft zitten,’ beval ze onheilspellend terwijl ze de auto weer startte.
‘Want anders?’ vroeg ik op mijn hoede.
‘Je kunt er duizelig van worden,’ antwoordde ze waarschuwend. ‘Choda hafez.’
‘Choda hafez,’ groette ik na, en toen ik me omdraaide merkte ik dat verscheidene gasten op de marmeren trappen aan het meeluisteren waren.
Alsof ik er helemaal bijhoorde liep ik tussen de dure manteau’s en zijden Hermèssjaaltjes door de glazen deuren. Langs de vierkante bloemperken, omringd door groene struiken, en door de tuinpoort wandelde ik het spacomplex binnen. Het bonnetje gaf ik aan de man achter het loket, en ik rekende een paar ton af (het kan omgerekend niet meer dan vijf euro zijn geweest). Vervolgens wees een schoonmaakster mij een kamertje toe in het vrouwengedeelte. Ik plaatste mijn spullen op de houten plank aan de muur en kleedde me uit. Het hokje was bedekt met witte tegels, en links van de deur lag een ingegraven, mozaïeken badkuip. Ik wrikte de ijzeren kraan open en vulde de kuip met het heilzame bronwater, dat overigens behoorlijk naar zwavel rook. Ik dompelde me onder en sloot mijn ogen.
Dertig minuten later schrok ik wakker van de wekker op mijn mobiel. Met loodzware ledematen hees ik mezelf uit de badkuip. Vervolgens begaf ik me half aangekleed, bezweet en licht in het hoofd, naar de kleedkamer aan het einde van de gang. De deur naar buiten stond wagenwijd open en blies verkoelende lucht naar binnen, wat hard nodig was in de bedompte ruimte. Terwijl ik mijn haar droogdepte met een handdoek kwam een viertal oude dames binnen. Ik pompte wat arganolie in mijn hand en smeerde het in mijn haar. Ondertussen keek ik naar de oudste van het stel, die zich ongegeneerd aan het uitkleden was. Met haar flapperende borsten in de lucht, die zich overigens kranig weerden tegen het juk van de zwaartekracht, gaf ze me grijnzend een knipoog. Gillend van de lach smeten haar vriendinnen de deur naar buiten dicht.
‘Fek kardi to Amrikayi?’ riepen ze. ‘Denk je soms dat je in Amerika bent?’

Een rustige ochtend, de volgende dag, genoot ik op de veranda van de ochtendzon. De palmbladeren en een verse lading wasgoed wuifden zachtjes in de wind. Op de grond naast me stond een kop thee met stukken gedroogde kaneel en gember, volgens de vrouw des huizes een geschikt medicijn tegen de pukkels die mijn wangen nog steeds teisterden. Ik las A Fraction of the Whole van Steve Toltz, waarschijnlijk het grappigste boek dat ik ooit gelezen had. Af en toe blies ik zo hard uit mijn neusgaten van het grinniken dat het hondje, opgekruld op mijn schoot, opschrok en keffend rond het huis begon te rennen.
Mijn vriendin en het stel waren op bezoek bij kennissen en zouden pas vanavond weer terugkomen. Ze hadden me meegevraagd, maar dat zou betekenen dat het hondje de hele dag alleen had moeten blijven en dat had ik niet over mijn hart kunnen verkrijgen. Ze zouden mij die avond komen ophalen voor een feest in het restaurant van kennissen. Er zou livemuziek worden gespeeld. Het thema: Klassiekers van vóór de Revolutie.
’s Avonds scheurden we, allen in onze mooiste manteau’s gekleed, op motoren door de heuvelachtige straten van Ramsar. Ik zat achterop bij mijn gastvrouw en droeg een helm als hoofddoek. Een vertolking van een jaren zeventig hitnummer van de legendarische, uiteraard naar Amerika verbannen, Andy klonk achter de dichtbegroeide heg. Het feest was al in volle gang, voor zover dat tenminste kon in een land waar vrouwen volgens de wet niet in het openbaar mochten zingen en dansen. Het feest beperkte zich dan ook tot klappen en sierlijke handbewegingen maken vanaf de stoel.
Daarbij waren er Goede Moslims aanwezig, een term die mijn vriendin sarcastisch gebruikte om vermeende voorstanders van het regime aan te duiden, iets wat zij beoordeelde op basis van de al dan niet aanwezige Serieuze Hoofddoek van de vrouw. Zulke zielen zouden volgens haar bezwaar kunnen maken tegen dansende vrouwen, wat zij met afkeurende blikken of zelfs met een belletje aan de moraalpolitie zouden kunnen bestraffen. Nu zou men – ik niet natuurlijk, o Iraanse geheime dienst – zich natuurlijk kunnen afvragen wat dergelijke figuren dan doen in een eetgelegenheid met livemuziek, maar als zij de moraalpolitie zouden inschakelen zou het feest voorbij zijn. De eigenaar zou een boete krijgen en het restaurant zou (als hij geluk had, tijdelijk) gesloten worden.
De festiviteiten eindigden rond middernacht. We bewogen ons uitgelaten richting de kassa, waar mijn vriendin begon aan de meest intenste die ik tot dan gezien had.
‘Ghorboenet, ik offer me op,’ begon ze, en ze kuste het voltallige gezelschap achter de kassa uitgebreid op de wangen.
‘Je hoeft niets te betalen. Het is je onwaardig!’ riep de restauranteigenaar.
‘Ik ben vuil onder je voeten,’ krijste ze, en ze duwde hem een stapel bankbiljetten in de hand.
Ik keek gefascineerd toe hoe de wens van mijn gastvrouw om te betalen en de geveinsde drang van de eigenaar om de rekening kwijt te schelden haast leidde tot een handgemeen. De eindstand was dat het wisselgeld met grof geweld en met behulp van derden in de handen van mijn gastvrouw moest worden gedrukt. Vervolgens moest ze luid schreeuwend door ons drieën worden afgevoerd en probeerde ze nog verscheidene keren terug te rennen om haar rechtmatige wisselgeld in de kassa te stoppen.
Na het feest wandelden we over de Casino Boulevard naar de kust. Het langwerpige park liep van de kust heuvelopwaarts en was begroeid met bomen en palmen. In het midden liep een stenen wandelpad, verlicht door ouderwetse lantaarnpalen.
Aan het kust hadden we plaatsgenomen in een openluchteettent voor een vette hap na het uitgaan. De tafels en stoelen stonden op de stoep voor het strand, met aan de linkerkant een man die kebab stond te barbecueën. Ik scheurde een stuk kebab af met een stuk geperforeerd, dun sangakbrood en belegde het met groene kruiden.
‘God, dit is echt fantastisch,’ kreunde ik nadat ik het godenspijs in mijn mond had gestoken.
‘Noesj-e djan,’ kirde onze gastvrouw. ‘Laat het je ziel voeden.’
Achter de stenen rand rolden golven met witte schuimkoppen over het strand. In de hemel straalde de maan tussen de wolken. Mijn onverschrokken vriendin had haar manteau en sjaal over haar stoel gehangen en leunde ontspannen achterover. Ik liet mijn sjaal voorzichtig in mijn nek hangen en wapperde mijn klamme hals koelte toe met de uiteinden.
Plotseling kwam een voorbijganger langs. ‘Gasjt miad,’ zei hij, naar achteren wijzend.
Mijn vriendin kleedde zich bliksemsnel weer aan.
‘Wacht gewoon tot ze er wat van zeggen,’ verzuchtte onze getrouwde vriend. ‘Ze arresteren bijna nooit iemand hier. Het is een vakantieoord, nota bene! Ze weten dat als ze ons geen enkele plek geven om een beetje los te laten, we gek worden. En daarbij (hij begon over zijn baard te strijken), als de politie jullie pakt… overtuig ze dan met liefde, vriendschap… we kunnen nog een eeuw overleven, maar het kan ook zometeen met je gedaan zijn… glimlach, heb lief, zelfs de moraalpo-…’
Zijn vrouw klopte hem vermanend op zijn arm.
De wit met groene moraalpolitiewagen kwam aanrijden. De agent achter het passagiersraam wierp een speurende blik over de boulevard, waar wij als zelfbewuste Goede Moslims zaten te eten en de indruk poogden te wekken dat wij het leven van de profeet aan het bediscussiëren waren. Aan de tafel naast ons zaten vier tienermeisjes die elkaars hoofddoek vlug rechttrokken. De mannen aan de tafel ernaast namen het schouwspel grinnikend waar. Zodra de politiewagen voorbij was gereden ging het leven weer verder. Mijn vriendin nam een slok uit haar blikje cola en gooide haar sjaal weer in haar nek.
Van de kebab was inmiddels weinig meer over, dus we kwamen overeind en strompelden met volle buik over het strand. Ik trok mijn schoenen uit en voelde het zand tussen mijn tenen. Een stel mannen stond iets verderop een gitaar en een trommel te bespelen rond een kampvuur. Ze werden omringd door joelende, klappende feestgangers. Plotseling staakte de man met de gitaar de ritmische volksmuziek en begon aan een langzaam liefdeslied: ‘Age ye roez, beri safar, als je op een dag op reis zult gaan…’ De omstanders zongen met hem mee; het lied werd kennelijk door iedereen gekend. Ik kreeg zowaar een brok in mijn keel, want gelukkige mensen maakten mij wel vaker emotioneel.
Mijn vriendin en het stel waren al doorgelopen naar een afgelegen stuk strand, waar de man een breed assortiment hasj had uitgestald. ‘De beste ter wereld,’ kondigde hij aan. ‘Daar kan jullie Nederlandse wiet niet aan tippen. Dit groene goud is met gevaar voor… iemands leven geteeld in Iran.’
‘De lokale economie moeten we toch steunen,’ grapte ik, en ik zette me naast hen in het zand, iets nerveus door deze aanstormende wettenbrekerij.
‘Lara, have some,’ zei mijn vriendin, die met vlugge vingers een dikke djonko had gerold en hem had aangestoken met een goudkleurige, plastic aansteker.
Ik positioneerde het staafje tussen duim en wijsvinger en nam een paar trekjes.
De nachtelijke hemel pulseerde. Ik keek opzij naar mijn vriendin, die in het zand lag te schateren. Ik draaide mijn gezicht naar de schitterende maan, de enige lichtbron in het donker. ‘De maan roept ons vanavond,’ riep de man, ‘en de sterren kijken goedkeurend op ons neer.’ Zijn vrouw, die nuchter was gebleven en de boel in de gaten hield fluisterde iets in zijn oor, waarop hij als een kind begon te giechelen. Ik draaide me weer terug en bewoog mijn handen sierlijk door de lucht.
Tegen de zonsopgang verlieten we onze plek in het zand. We sjokten naar huis onder de opkomende zon. Het hondje bleef onverstoord slapen toen we het huurhuis binnen stommelden.
In de loop van de ochtend werd ik wakker van het hondje, dat met zijn gladde tong over mijn wangen likte. Ik nam hem voorzichtig in mijn armen en knuffelde hem even. Toen hinkte ik over de lege kopjes en vieze kleren op de vloer naar het hurktoilet aan het einde van de gang. De onderkant van mijn slaapshirt vouwde ik door mijn kraag. Vervolgens hield ik me stevig vast aan de deurklink en liet me boven het hurktoilet zakken. Ik was inmiddels een expert in hurkend urineren en had dan ook stalen bilspieren getraind. De meeste Iraanse huizen hadden immers geen zittoilet, en ook in openbare gelegenheden was de kans op een wc-pot nihil. Kortom, hoe sneller ik deze vaardigheid onder de knie kreeg, hoe beter.
Ik strompelde terug naar de zijkamer en ging in foetushouding op het tapijt liggen. Ik pakte mijn telefoon erbij en speurde het web af naar een mogelijke volgende bestemming. Het zoeken naar een nieuwe stad, een nieuwe bezienswaardigheid en een nieuwe slaapplek was een belangrijk deel van reizen op de bonnefooi. Later die middag zou ik mijn vriendin met een volgebraakte emmer naast zich achterlaten in de keuken. Ik zou in een taxi stappen richting Qazvin.
