Toerismeterreur – Lara in Luxor, Egypte

De Kolossen van Memnon staan zo naast de weg...
De Kolossen van Memnon staan zo naast de weg…

Ik zat in de trein op mijn aangewezen plek. De airco loeide, dus ik had mijn grasgroene sjaal om mijn armen geslagen. Naast me zat een tiener met een felroze hoofddoek, waaroverheen ze een koptelefoon had geklemd. Ze was verdiept in een Koreaanse dramaserie op haar laptop. Ik hoorde het gedempte geschetter van de personages, die Syrisch spraken, een Arabisch dialect dat vanwege haar zachte klanken vaak gebruikt wordt voor het nasynchroniseren van soapseries.

Ik had net een boek opengeslagen toen ik vanuit mijn ooghoek een lange, magere man in een witte tulband en een vuile galabiyya in een onbestemde grijsbruine kleur op me af zag benen. Hij zette het direct op een krijsen, hoewel de inhoud van zijn verder ongetwijfeld uitstekende argumentatie me door zijn Opper-Egyptisch boerendialect ontging. Van schrik wist ik niet wat ik moest zeggen en bovendien werd ik volledig in de steek gelaten door het Arabisch dat ik inmiddels al een jaar studeerde op de universiteit. Daarom begaf ik me tot het allerlaatste redmiddel, hetgeen spaarzaam gebruikt moet worden wil het zijn universele kracht behouden bij het andere geslacht: ik perste met alle macht een traan uit mijn ooghoek en gluurde omhoog hoe het ontvangen werd. De man werd nog net niet met pek en veren maar wel met verwijtende blikken en woedend geheven rechterarmen weggejaagd wegens het ‘lastig vallen van dat arme meisje’. (Later begreep ik dat ik op zijn stoel zat.)

Ik was op weg naar Luxor, een stad die zo vol staat met Oud-Egyptische beelden en tempels dat het ook wel het Openluchtmuseum wordt genoemd. Het was tot enkele jaren geleden dan ook dé toeristentrekpleister van Egypte. Alles veranderde echter toen de Egyptische Revolutie van 2011 het toerisme stillegde. Ministeries van Buitenlandse Zaken over de hele wereld bestempelden Egypte, en het hele land maar vooral Luxor leed onder dit plotselinge wegblijven van toeristen. Er bleken weinig arbeidsalternatieven voor de gidsen, taxichauffeurs en straatventers die voorheen hun inkomen hadden gehaald uit de toeristenindustrie. 

Nog steeds is het toerisme niet wat het geweest is, hoewel het geleidelijk aan aan het bijtrekken is. De werkelozen zijn dan ook wanhopig en boos, en storten zich onverstandig genoeg op iedere toerist die er nog wèl komt. Als vrouw alleen werd ik dan ook binnen de kortste keren herkend. Koetsiers en gidsen zaten me met paard en wagen achterna door de straten, en toen ik eens een restaurantje binnenglipte voor een middagmaal, wachtten de kerels in groepjes voor de deur (pech voor hen, ik vertrok via de achteruitgang). Overvallen door een ongezonde portie stress, migraine en zelfmedelijden, eindigde ik mijn eerste avond met een halalburger bij de McDonald’s.

Toch, als gematigd geïnteresseerde in de Egyptische oudheid mocht ik de schatten van Luxor niet ongezien aan me voorbij laten gaan. Ik zou mijn lijst afwerken en de stad daarna zo snel mogelijk verlaten. De Tempel van Amoen, het Luxor Museum en de Tempel van Luxor stonden bovenaan. De volgende dag ontmoette ik op de binnenplaats van het tempelcomplex van Amoen een vriendelijke opa die me voor een zacht prijsje wel wilde rondleiden. Hij kwam oorspronkelijk uit Aswan maar had Egyptologie gestudeerd aan de Universiteit van Caïro. Na zijn studie trouwde hij met een Luxorse en inmiddels woonde hij er al ruim veertig jaar. 

Vol vuur begon hij aan een verhaal over de huizenhoge pilaren, overdekte tempels en stenen brokstukken die om ons heen verspreid lagen; vol minachting wees hij naar de andere gidsen, volgens hem onopgeleide sukkels. Soms bukte hij opeens, schoof onopvallend een steentje opzij en liet zijn wijsvinger glijden over wat daaronder lag. Vervolgens streek hij zijn wijsvinger over mijn arm en liet zo een felgekleurd streepje achter. Door de jaren heen had hij stenen en metalen gevonden en verstopt. Deze relieken van het verleden werden door de oude Egyptenaren gebruikt als kleurstof voor hun kunstwerken.

Vlakbij de plek waar ik verbleef hing dit bordje met 'de molenheek', waarmee ze denk ik 'De Molenbeek' bedoelden. Ik heb niet gevraagd waarom.
Vlakbij de plek waar ik verbleef hing dit bordje met ‘de molenheek’, waarmee ze denk ik ‘De Molenbeek’ bedoelden. Ik heb niet gevraagd waarom.

Ik streek juist voorzichtig met mijn handen over een felgekleurd hiëroglief in een donkere stenen ruimte toen de gids een gil slaakte. Jammerend joeg hij me naar buiten en dwong me mijn handen ‘te reinigen’ in het woestijnzand. Ik volgde zijn bevel en keek verbijsterd toe hoe hij de zweetparels van zijn voorhoofd veegde. De Oud-Egyptische kunstenaar mengde blijkbaar traag werkend gif door zijn verf, als afweermechanisme tegen grafrovers.

Weer een dag later, tegen het ochtendgloren, werd ik wakker gebeld. De schrille zaghroeta die ik voor de gelegenheid had ingesteld als ringtone schalde door de slaapkamer van het AirBnB-appartementje. Ik kwam overeind en stommelde naar het bureau in de hoek van de kamer, waarop het apparaat bleef zoemen en gillen.
Aló?’ mompelde ik slaapdronken.
Sabah al-foel, ochtend van bloemen, Lara,’ riep een hartelijke mannenstem.
Sabah al-isjta, ochtend van room, met wie spreek ik?’ vroeg ik op mijn hoede.
Ahmed,’ antwoordde de man.
Ik begon te lachen: ‘Dat helpt weinig, meneer.’ (Drie op de vier Egyptenaren heten Ahmed.)
Ahmed,’ herhaalde hij, nu teleurgesteld. ‘De gids van gisteren…’
Ik ging overeind zitten en verontschuldigde me uitgebreid. ‘Natuurlijk ken ik u nog.’
Heb je zin om mee naar de Westoever te gaan? Je kunt gratis aansluiten bij een groepje Egyptenaren,’ bood hij aan.
Verbaasd vroeg ik of hij geen grapje maakte.
Natuurlijk niet, als je de anderen maar niet vertelt dat jij niet meebetaalt. Hen heb ik namelijk góéd laten dokken.’ Hij pauzeerde even en lachte schaterend. ‘Ik heb een programma gepland langs de Thebaanse Necropolis, de Kolossen van Memnon, de Notabelen, de Tempel van Hatsjepsoet en de Vallei der Koningen. Sta klaar om half acht stipt!’
‘Half acht,’ bevestigde ik. ‘Is goed, tot dan!’

Om halftien kwam hij op zijn dooie akkertje aankarren in een witte minibus. Een arm gooide de zijdeur open en klapte de zitstoel naar voren. Ik kroop naar achteren en begroette de inzittenden, een veramerikaanst Egyptisch gezin. Vader, moeder en hun twee dochtertjes woonden in de Verenigde Staten en spraken amper nog een woord Arabisch. Wat ze wel konden zeggen, deden ze met zo’n sterk accent dat zelfs ìk erom moest lachen.

Op de achterste achterbank lag een man in galabiyya tegen het raam te slapen. ‘Let maar niet op mijn neef, hij rijdt op de terugweg,’ riep de gids naar achteren. Ik was zeer vermaakt, want ik trof in Egypte met enige regelmaat op de bijzonderste plekken slapende zielen aan. Op de trap van het Nubisch Museum in Aswan stapte ik onverhoeds op een snurkende bewaker. Ook op mijn laatste dag in Caïro, op weg naar de balie om uit te checken, struikelde ik over de nachtwaker die in de deuropening lag te pitten (en overigens volkomen onverstoord doorsliep). 

Voor hen die ooit Sims 3 Wereldavonturen hebben gespeeld, zullen in dit bouwwerk, de Tempel van Koningin Hatsjepsoet, de inspiratie voor de gelijknamige tempel in Egypte in het spel herkennen.
Voor hen die ooit Sims 3 Wereldavonturen hebben gespeeld, zullen in dit bouwwerk, de Tempel van Koningin Hatsjepsoet, de inspiratie voor de gelijknamige tempel in Egypte in het spel herkennen.

In de gekoelde minibus gingen we de bezienswaardigheden af. Tijdens de rondleidingen buiten kon ik me moeilijk concentreren op de gids door de felle zon. Waar mogelijk vluchtte ik naar de koelte van ondergrondse tombes, verstopt in het woestijnzand. Aan het eind van de middag keerden we terug naar de stad, overdekt met zand, zweet en geschiedenis.*

Toen ik die avond terugkwam in mijn kamer, sprong ik meteen onder de douche. Ik boende mijn lichaam schoon met een sponskomkommer, een langwerpige komkommerachtige die aan bomen groeit en na gedroogd te worden de textuur van een scrubhandschoen krijgt. Het water dat van mijn benen naar het putje stroomde kleurde donkerbruin. Een verkwikkende douche later wikkelde ik mijn haar in een oud T-shirt en smeerde me van top tot teen in met verse aloë vera, die ik een dag eerder bij een straatventer gekocht had en nu in de koelkast bewaarde. Mijn haar, inmiddels kurkdroog door het chloorhoudende leidingwater, smeerde ik in met arganolie. Ik trok mijn slaapshirt aan en ging op een ligstoel op het balkon liggen. Terwijl ik slaperig mijn haar kamde, keek ik naar de langsvarende bootjes op de Nijl in het licht van de ondergaande zon. Voor ik het wist was ik in slaap gevallen. 

Ik getuig dat er geen God is dan God…’ klonk de nasale gebedsomroep in de vroege morgen. Ik werd wakker op het balkon en kwam steunend overeind van mijn ligstoel. In Egypte klinkt de omroep, zoals in veel moslimlanden, vijfmaal per dag. Het land staat vol moskeeën, dus je hebt goede kans dat je hotelkamer zich pal naast de luidspreker van zo’n moskee bevindt. Nu kan ikzelf erg genieten van dit feeëriek gebedsgeschal. De voorwaarde is echter wel dat de omroeper een goede stem heeft en dat is helaas zelden het geval. Vaker werd ik ’s nachts opgeschrikt door een cassetteopname van de lokale imam, die knarsend voor een microfoon werd afgedraaid. De stem reciteerde dan de geloofsbelijdenis: ‘Ik getuig dat er geen God is dan God en dat Mohammed zijn boodschapper is’ (maar niet drie keer zeggen, want dan ben je opeens moslim) en meldde daarbij ter aanmoediging dat bidden beter was dan slapen. Waarschijnlijk vindt ook de doorsnee moslim het taai om om vier uur ’s ochtends van zijn bed te worden gelicht. 

Hoewel Egyptenaren daar weinig last van leken te hebben; ze leken zelfs helemaal nooit te slapen. Als ik ’s avonds laat in bed lag en probeerde de slaap te vatten werd ik voortdurend wakker gehouden door het gelach van spelende kinderen, geblaf van straathonden en af en toe een uitbundige ‘Allah’, gevolgd door gejuich en applaus. Dat laatste kwam dan van het waterpijpcafé verderop, waar de plaatselijke herengemeenschap van een voetbalwedstrijd genoot. 

Ik kleedde me aan en slobberde een paar mango’s naar binnen als ontbijt. Mijn laatste dag in Luxor was aangebroken en ik kon niet wachten om te vertrekken. Mijn volgende stop zou Alexandrië worden, de twee-na-grootste stad van Egypte, gelegen aan de Middellandse Zee. Na een week in de woestijn leek me dat een geschikte bestemming. Dan moest ik echter eerst een treinkaartje weten te bemachtigen en zoals ik in Giza al had gemerkt zou dat wellicht voor moeilijkheden zorgen. Daarom had ik de huisbaas in het appartement erboven om hulp gevraagd. 

Rond het middaguur klonk kwetterend vogelgefluit door het appartement (de gebruikelijke deurbel in Egypte). Ik holde naar de voordeur en vond daar de huisbaas in de deuropening. ‘Ik heb een taxichauffeur voor je gebeld. Hij gaat nu naar het station om te vragen of er nog kaartjes zijn voor de trein naar Alexandrië. Dan komt hij hierheen om ons te vertellen of er nog kaartjes zijn, en als jij akkoord gaat, gaat hij bellen om te vragen of ze een eersteklaskaartje voor je willen reserveren, want de tweedeklas is natuurlijk verboden voor buitenlanders. Daarna gaat hij weer terug naar het station om het treinkaartje voor je op te halen en komt hij het ons brengen.’ 

Dit alles bracht hij met een tevreden glimlach. Dit was nu al de tweede keer dat iemand een dergelijke werkwijze voorstelde, en de geest van mijn voorouders, waartussen vast wel een Blanke-Meester-die-het-allemaal-beter-weet heeft gezeten, nam bezit van me.
‘Ik wil niet ondankbaar klinken, maar dat klinkt enigszins inefficiënt,’ begon ik fronsend. 
‘Hoezo?’ vroeg hij.
‘Waarom gaan we niet gewoon samen en doen we alles in één keer?’ 
‘Maar… maar hij moet toch eerst…’ stamelde de man verbluft.
‘Laat maar,’ wuifde ik het weg. ‘Hoeveel ben ik hem schuldig straks?’
‘Tweehonderd giné voor het treinkaartje en honderdvijftig voor de moeite,’ antwoordde hij verontschuldigend. ‘De arme man moet immers zo vaak heen en weer rijden.’

We besloten de overeenkomst met een handdruk. Althans, daartoe waagde ik een poging, maar de praktiserend islamitische huisbaas legde zijn hand op zijn hart en liep toen glimlachend de deur uit, lispelend dat de Barmhartige me mocht behouden. Met kloppende slapen plofte ik neer op de bank in de zitkamer. 

De rest van de middag drentelde ik rusteloos door het appartement. Ik durfde niet meer naar buiten, want dan zouden de tientallen taxichauffeurs weer tegen me gaan roepen. Naarstig op zoek naar iets om me af te leiden kwam ik uit bij mijn kleren, die inmiddels wel een wasbeurt konden gebruiken. Ik vulde een zinken teil met water en zeep en sleepte het naar het balkon. Vervolgens ging ik de mangovlekken – Egyptische mango’s zijn ongekend sappig – in mijn kleren te lijf. Terwijl ik de waszak afwerkte, kleurde het water steeds donkerder van het stof, zand en vervuiling. Ik spoelde de schone kleding uit in de badkuip en hing het te drogen aan de waslijn. 

‘Niet te lang laten hangen, anders bleekt de zon de kleuren uit!’ riep mijn gastheer vanuit de bloementuin onder het balkon. Hij zat op een bankje in de schaduw, met op het tafeltje naast hem een glas thee en een opengeslagen krant. ‘O en trouwens,’ ging hij verder, ‘de taxichauffeur is een uur geleden langs geweest en hij zei dat er geen plaatsen meer vrij waren in de nachttrein. Je zult nog een nacht moeten blijven. De eerstvolgende optie is morgenvroeg. Tamam?’

Tamam,’ bevestigde ik met een kort zwaaitje alvorens naar binnen te stormen voordat ik uit frustratie een keel zou opzetten. Ik rende door naar de badkamer, maakte oogcontact met mijn spiegelbeeld en gaf mezelf een ferme klap in het gezicht. ‘Doe normaal en stòp met zeiken. Dit wist je van tevoren,’ siste ik tegen mijn woedende reflectie, mijn wijsvinger waarschuwend geheven. ‘Jij gaat nu een ontzettend kalmerende wandeling langs de Nijl maken en iedereen die ook maar iets probeert, krijgt er verbaal van langs!’

Het is me opgevallen dat Egyptenaren graag in funky hoeken en posities fotograferen, vandaar de helling van deze foto.
Het is me opgevallen dat Egyptenaren graag in funky hoeken en posities fotograferen, vandaar de helling van deze foto.

Even later kuierde ik over de Nijlboulevard, de koelheid zelve. Mijn uitbarsting had de druk dusdanig van de ketel gehaald dat zelfs de middaghitte me niet meer kon deren. Ik zwaaide vrolijk naar de families in het gras en fluisterde mezelf rustgevende mantra’s toe, zoals: ‘Leef in het nu’; ‘Wees avontuurlijk’; en ‘Relativeer, want op de schaal der dingen…’ Algauw raakte ik, zoals wel vaker tijdens mijn solitaire voettochten, verwikkeld in vermakelijke interacties met voorbijgangers.
‘Waarom ben je alleen? Wat vinden je ouders daarvan?’ vroeg een bezorgde vader.
‘Die buitenlandse spreekt onze taal, wallahi!’ jammerde een bejaarde dame.
‘Egypte is de moeder van de wereld!’ gilde een tiener met overslaande stem.
‘Mijn zoon wil wel met een meisje met geel haar trouwen!’ riep een andere moeder terwijl ze haar hand stevig om de arm van haar knappe, zongebruinde zoon klemde.

Dat laatste aanbod was overigens niet geheel aan mijn fabelachtige schoonheid te danken, maar eerder aan het feit dat een Nederlands zesje in Egypte gewoon een tien is, aldus een cynische klasgenoot. Ik liep verder naar een rustig stuk boulevard, ver van de picknickende gezinnen en dagjesmensen. Daar aaide ik een schurftig zwerfkatje in een met straatvuil gevulde kuil in de weg, naast een reeds gestorven knaagdier waar zich onlangs een nieuwe afvalberg op had gevormd.

Opgevrolijkt hield ik die avond een solodiner. Ook later in bed sliep ik als een roos. Zelfs toen ik de volgende ochtend vroeg naar het station wandelde kon ik een tevreden lachje niet onderdrukken. Ik voelde me gereinigd, gelouterd en bevrijd van alle champagneklachten. Vol verwachting stapte ik op de trein richting het noorden, als een reizigster die haar eerste, èchte cultuurschok, een waarlijk rite de passage, had gehad.

 

*Ik vermoed dat dit een stressvolle dag voor me was, want ik heb in mijn eerstvolgende e-mail naar huis weinig interessants verteld over wat ik daadwerkelijk gezien had.

 

Bedankt dat je de tijd hebt genomen om dit reisverhaal te lezen. Het is gebaseerd op de e-mails die ik tijdens mijn eerste reis in Egypte – juli 2018 – naar mijn familie en vrienden in Nederland heb gestuurd. Als je het leuk vond en me wilt steunen, zou ik het enorm op prijs stellen als je me op een koffie wilt trakteren. 

Nu is het tijd voor Alexandrië!