Onze Vrouw in Teheran – Lara in Teheran, Iran (2/2)

Een uur later liepen we propvol naar buiten. In het donkere zijstraatje stond een enorme rij uitgelaten volk te wachten voor het fameuze eethuis. In de lucht zweefde de witte waas van waterdamp die door de winkeleigenaar gesproeid werd, ter verkoeling in de droge zomerhitte. Iets verderop begon de drukke bazaar.

Terwijl we ons door de mensenmassa persten, herinnerde ik me plotseling dat ik nog wat geld moest wisselen. Ik besloot dit bij een van de geldwisselaars op straat te doen, aangezien die volgens vage zegsmannen op het net een betere koers boden dan op het vliegveld. Ik stopte bij een net, oud mannetje op een stoel, die een geopende koffer vol buitenlandse valuta op zijn schoot hield. Ik gaf hem honderd euro en kreeg een vuistdikke stapel groene briefjes terug, allen verfraaid met de strenge blik van de voormalige Opperste Leider. Door het Amerikaanse sanctiebeleid was de Iraanse Rial ernstig in waarde gedeeld, wat uitstekend uitpakte voor toeristen – ik was nu multimiljonair – maar minder voor Iraniërs. Bovendien verbiedt het sanctiebeleid iedere vorm van economisch verkeer tussen Iran en Amerika (en daarom vrijwel de hele wereld), met als gevolg dat reizigers al hun geld in contanten moeten meenemen.

Ik borg de biljetten op in mijn geldenvelop en riep mijn vrienden, die allen aan het kijken waren naar een man met een schallende radio die pakkende volksliederen afspeelde. We liepen verder en stopten pas toen we bij een mooi parkje aankwamen: Park-e Ziba, Mooi Park. Loom uitgestrekt in het gras spraken we over ons plan voor de rest van de middag. 

‘Misschien de Amerikaanse ambassade?’ stelde de Indiër voor. 

Eerder waren we er bij toeval langsgelopen. De muren die het ambassadecomplex omringden waren bespoten met graffitischilderingen met als overkoepelend thema Amerika-kritiek. De ene toonde het Vrijheidsbeeld met een doodskop als hoofd, de ander een reeks met bloed besmeurde raketten, komende van de Amerikaanse vlag. Dit sentiment stamt al uit de vroege twintigste eeuw, toen de Perzische sjah besloot van Iran een modern, westers land te maken, met als grote voorbeeld: Amerika. Onder andere (!) zijn verbod op het dragen van religieuze kledij zorgde voor groeiende onvrede onder het Iraanse volk. Uiteindelijk leidde deze in 1979 tot de Islamitische Revolutie. Na een reeks ingewikkelde politieke ontwikkelingen – lang verhaal; ik raad je aan hier op Wikipedia over te lezen – gijzelde een groep studenten tientallen Amerikaanse diplomaten en ambassademedewerkers in het ambassadegebouw. Amerika verbrak de diplomatieke banden met Iran, wat het begin inluidde van het conflict dat tot op heden wordt doorgezet.

Niet de ambassade, maar een ander voorbeeld van anti-Amerikaans sentiment in Iran (gesponsord door de overheid).
Niet de ambassade, maar een ander voorbeeld van anti-Amerikaans sentiment in Iran (gesponsord door de overheid).

‘Wat dachten jullie van het Vrijheidsplein?’ opperde de Kirgiziër. 

Zijn suggestie werd nijdig afgekapt door de Wit-Russin: ‘Daar gaan we vanavond toch al heen?’ siste ze nijdig, waarmee ze mij hielp herinneren waarom ik ook alweer zo graag alleen reisde. Schril gefluit snoerde de Kirgiziër de mond, die op het punt stond haar met overslaande stem van repliek te dienen. We kwamen geschrokken overeind uit het gras en keken om ons heen. De Wit-Russin zette snel het liefdesliedje uit dat uit haar speaker galmde. 

De berisping was echter niet voor ons bedoeld, maar voor het stelletje dat iets verderop onder een loofboom zat te zoenen. De twee stonden geërgerd op en liepen weg over het gras. De parkwachter, aanvankelijk verstopt achter een struik, haastte zich naar de criminelen toe voor waarschijnlijk een donderpreek voor aantasting van het publieke moraal. Terwijl we het geheel schaterend aanschouwden en elkaar schertsend met aantijgingen van geschonden moraalwetten bestookten, rommelde de Indiër panisch in zijn rugzak. 

‘Ik ben bang dat we helemaal nergens heen gaan,’ begon hij. ‘Ik ben mijn telefoon kwijt.’

Hij had het apparaat vermoedelijk in Restaurant Moslem laten liggen, dacht hij. Ons gezelschap kwam in beweging en wandelde gezamenlijk terug naar de bazaar. Terwijl de Indiër het zijstraatje inliep, gingen wij in de schaduw van een boom staan. Iets verderop stonden twee kerels in donkergroene uniforms de mensenmassa in de gaten te houden. Toen ze mij in het oog kregen, siste een van hen iets onverstaanbaars. Hij bewoog zijn handen richting zijn kraag en wapperde die demonstratief omhoog, waarschijnlijk om mij te laten weten dat hij te veel van mijn hals zag. Mijn hart bonsde in mijn oren en de Emmer der Seksuele Intimidatie wankelde gevaarlijk. Er was onlangs een wet ingevoerd die mannen toestond vrouwen op straat aan te spreken op hun vermeende ontoereikende bedekking. 

Dat kon ik beslist niet over mijn kant laten gaan. 

Terwijl ik mij langzaam naar de man toedraaide, herinnerde ik me de zin die ik thuis wekenlang voor de spiegel had geoefend ten behoeve van dergelijke gelegenheden. Ik trok mijn gezicht in een frons, verhief mijn stem en bulderde de voorbereide zin in mijn overtuigendste Perzisch, ten overstaan van de omstanders: ‘Sjarm nemikoni?!’ (Schaam je je niet?)

Die avond werd mijn actie heldhaftig uiteengezet door de Wit-Russin, met als publiek twee hostelmedewerksters. ‘En opeens beginnen twee van die moraalpolitieagenten tegen haar te fluisteren,’ begon ze – o ja, die mannen bleken dus van de moraalpolitie te zijn – ‘en zij,’ en ze wees naar mij, ‘begint opeens tegen hen te schreeuwen. Dus ík had zoiets van: “NEEEEE!” en ik sleurde haar weg.’ Ons gezelschap lachte smakelijk en ik deed mijn best om niet te trots te kijken. Volkomen onterecht overigens, want toen het gebeurde tastte ik wat deze inzichten betreft nog volledig in het duister.

‘Wat heb je tegen hen gezegd?’ vroeg de ene hostelmedewerkster.

‘Ik riep: “Sjarm nemikoni?!”’

Afarin, bravo!’ riep de hostelmedewerkster klappend, en haar sjaal, die bedekt was met de wereldkaart, viel in haar nek en onthulde lange, donkere krullen. Ze plaatste de sjaal vlug weer op haar kruin en wierp een snelle blik op de beveiligingscamera in de hoek.

‘Hoe reageerden de agenten?’ vroeg de andere hostelmedewerkster bezorgd.

‘Ze keken me alleen maar geschrokken aan,’ vertelde ik. ‘De voorbijgangers moesten er ook best wel om lachen, volgens mij.’

We verplaatsten ons naar de nog warme hosteltuin met een enorme watermeloen. De ene medewerkster ging de vrucht met een hakmes te lijf terwijl de andere ontspannen achterover leunde en een sigaret rookte.

Toen vroeg ik voorzichtig: ‘Hoe is het eigenlijk mogelijk dat er zulke strenge regels zijn in dit land, maar dat wij, mannelijke èn vrouwelijke backpackers, gewoon samen op één slaapzaal mogen liggen?’

‘Jullie gaan toch al naar de hel,’ antwoordde de rookster lachend.

Later die middag op het Vrijheidsplein. Denk je dat het de mensen opviel dat we er waren?
Later die middag op het Vrijheidsplein. Denk je dat het de mensen opviel dat we er waren?

De volgende ochtend zat ik in mijn eentje in de volle metro. Ik was op weg naar een afspraak. Eerder dat jaar had ik contact opgenomen met een bekende Nederlandse journalist in Iran. Hij had mij zijn nummer gegeven voor als ik ooit in de buurt was. En zo gezegd zo gedaan: we hadden afgesproken om een koffie te doen in een hippe tent in West-Teheran. 

Terwijl de metro onder de grond raasde, keek ik naar het tienermeisje tegenover me. Ze droeg een donkerblauw schooluniform: een wijde broek, een tuniek tot iets boven haar knieën en een strakke hoofddoek waaruit ingevlochten, donkerbruin haar piekte. Ze beefde over haar hele lichaam en leek haast te hyperventileren. In haar trillende handen knisperde een stapel aantekeningen, waar haar ogen gestresst overheen gleden. Ik durfde haar niet te storen.

Volgens de medewerkers in het hostel werd vandaag het concours afgenomen, het Iraanse equivalent van een eindexamen. Nog meer dan in Nederland bepaalt het examen of een student in aanmerking komt voor een universitaire studie en bovendien voor welke universiteit hij zich mag aanmelden. En aangezien Iraniërs veel waarde hechten aan een goede opleiding worden studenten van jongs af aan gedrild met privéles, bijles en oefenexamens. Toen ik uit de metro stapte kruisten onze blikken. Ik glimlachte haar bemoedigend toe, waarna ze grote ogen opzette en zich geschokt tot haar papierwerk wendde. 

Even later stond ik buiten te wachten op de stenen trap voor het café. Dat was kennelijk ongewoon. Er kwamen namelijk voortdurend bezorgde Iraniërs naar buiten om te vragen of het wel goed met me ging, nadat ze mij eerst enkele minuten door de glazen deur hadden aangestaard. 

Duidelijk geïnspireerd door Midden-Oosters tijdsbesef kwam de journalist een halfuur later aangestoven op een motor. Hij sprintte de stenen trap haastig op.

‘Sorry dat ik zo laat ben, mijn kat was ziek,’ excuseerde hij zich.

‘Geen probleem,’ zei ik, en ik gaf hem een hand en stelde me voor.

‘Mijn vrouw en ik moesten naar de dierenarts,’ voegde hij er sip aan toe.

We stapten naar binnen en liepen naar achteren, naar zijn gebruikelijke tafeltje. Het was afgeladen met kletsende studenten van de universiteit om de hoek.

‘Ik wist überhaupt niet of onze afspraak nog doorging,’ begon hij nadat we besteld hadden. ‘In Iran bevestigen ze dit soort afspraken altijd nog meerdere keren.’

‘O, en u…’

Hij onderbrak me: ‘Dus vertel eens wat meer over jezelf.’

Ik vertelde hem eens wat meer over mijzelf. Toen vroeg ik hem toen of hij dit vaker deed. 

‘Ja, hartstikke vaak. Meestal bundel ik de afspraken een beetje. Sommigen, die ik bij elkaar heb gebracht, zijn ook echt samen verder gaan reizen.’

Ondertussen werden zijn cappuccino en broodje, en mijn fruitsalade op tafel neergezet. De journalist ratelde wat Perzische beleefdheden tegen de serveerster, die lichtelijk gedesoriënteerd leek door de aanwezigheid van al deze buitenlanders. 

‘Dus kan ik je nog ergens mee helpen?’ vroeg hij toen. ‘Reistips?’

‘Die zijn altijd welkom,’ antwoordde ik.

‘Bandar-e Torkaman is prachtig,’ raadde hij aan, en hij keek vluchtig om zich heen. Nerveus volgde ik zijn blik.

De Turkmanner haven, vertaalde ik grinnikend in mijn hoofd. ‘Bijna in Afghanistan ligt dat.’

In het overige halfuur dat hij mij in zijn drukke agenda had kunnen inplannen, gaf hij me wat carrièretips. ‘Waarom schrijf je geen boek over Iran? Dat lijkt me een uitstekende manier om jezelf op de kaart te zetten.’

‘Zou jij hem dan willen proeflezen?’ durfde ik zomaar te vragen. 

‘Natuurlijk,’ stemde hij tot mijn verrassing toe.

‘Geen slecht idee,’ vond ik. ‘Ik zal er eens over nadenken.’

En ik dacht erover na toen ik later die middag in de metro richting Teheran-Noord zat. Mijn hoofd leunde tegen het raam van wagon. Ik voelde me lichtelijk teleurgesteld om het gesprek met de journalist. Ergens had ik gehoopt dat hij mij ter plekke een baan zou aanbieden, of tenminste een sloot contacten uit zijn adressenboek tevoorschijn zou hebben gehaald. Om me heen zaten passagiers met dozen gebak, kannen thee en ander picknickgerei op schoot. Ik was op weg naar Bam-e Tehran, een park in de bergen aan de rand van Teheran, waar ik met dezelfde reizigers als gisteren had afgesproken. 

Het park leek net een kermis, met flitsende lichten en reclameborden, restaurants, attracties en tot mijn verrassing een rodelbaan. Er liepen gezinnen met kinderwagens, giechelende groepjes tieners en hand-in-hand-lopende koppels. Iets verderop rukte de Wit-Russin zich los uit een groep Iraanse kinderfans.

‘Lara! Hoe was het?’ riep ze. 

‘Geweldig,’ zei ik, en ik gaf haar een knuffel (de heren gaf ik wegens het lichamelijk contactverbod tussen mannen en vrouwen een platonisch klopje op de arm).

‘We wachtten nog op jou om te gaan eten,’ zei de Kirgiziër. ‘We dachten aan kebab bij dat restaurant daar,’ en hij wees naar een felverlichte, casino-achtige tent met een dakterras.

‘Ik kom zo. Ik moet nog even wat belangrijks doen,’ antwoordde ik geheimzinnig.

Gillend en tegelijkertijd lachend rodelde ik in een slede over het Totsjalgebergte. In de vallei flikkerden de lichtjes van Teheran in de donkere avondlucht. Het geheel baadde in het schijnsel van de maansikkel, die bovenaan de hemel was verschenen. Ik naderde een scherpe bocht, dus ik drukte de stuurknuppel naar achteren en boog achterover. En hoewel dit wellicht geen geschikt moment tot introspectie was, voelde ik me plotseling erg tevreden. Het feit dat ik nog zoveel tijd had voordat ik weer in de collegebanken zou zitten, deed me ongelofelijk vrij voelen. Bovendien was ik dusver erg van Iran gecharmeerd.

Daar was overigens niet iedereen het mee eens. Later die avond, na de maaltijd, met een saffraanijsje in de hand, zouden we vermakelijke gesprekken voeren met Iraanse leeftijdsgenoten. Verbaasd zouden ze vragen waarom we in godsnaam voor Iran als reisbestemming hadden gekozen. 

De wereldstad Teheran ligt in een vallei tussen de Totsjalbergen in. Dit is het nachtelijk uitzicht vanaf Bam-e Tehran in Noord-Teheran.
De wereldstad Teheran ligt in een vallei tussen de Totsjalbergen in. Dit is het nachtelijk uitzicht vanaf Bam-e Tehran in Noord-Teheran.