Vochtigheid – Lara in Rasjt, Iran (2/2)

Mocht iemand geïnteresseerd zijn in hoe een moskeekoepel gebouwd wordt, bij dezen. Gefotografeerd in de buurt van Bandar-e Anzali.
Mocht iemand geïnteresseerd zijn in hoe een moskeekoepel gebouwd wordt, bij dezen. Gefotografeerd in de buurt van Bandar-e Anzali.

Lees deel één hier.

Terwijl ik als een bezetene door de berm rende, hoorde ik het taximeisje een jammerkreet slaken (‘Baba, bebin!’, ‘Papa, kijk!’). Naast me klonk het getoeter van langsrijdende auto’s. Ik hoorde voetstappen en gehijg in mijn nek, dus ik versnelde mijn pas. Ik keek niet op of om, zelfs niet toen mijn sjaal afvloog tijdens de vlucht. Pas toen ik zeker wist dat ik voldoende van hem verwijderd was, stopte ik. 

Ik was in een door bomen omgeven afslag beland en een getralied hek versperde me de doorgang. Ik klampte me hijgend vast aan de tralies, die nog nat waren van de regen. Terwijl ik panisch om me heen keek en mijn reeds uitgevallen telefoon tevergeefs tot leven probeerde te wekken, drong het tot me door dat ik alleen en zonder hoofddoek naast de snelweg stond.

Het duurde niet lang voor iemand mij te hulp schoot. Dezelfde witte Peykan als voorheen reed toeterend het terrein op. Het meisje zwaaide uit het raam met mijn hoofddoek en gebaarde dat ik moest instappen. Adonis was verdwenen. Met weinig andere opties, maar gerustgesteld door de aanwezigheid van het meisje, klom ik op de achterbank. De wagen draaide de weg op en reed het daaropvolgende uur schijnbaar doelloos rond. De chauffeur zei weinig, maar af en toe glimlachte hij geruststellend in de achteruitkijkspiegel. Om de zoveel tijd stopte hij voor een winkeltje of tankstation en kocht dan voor iedereen een blikje frisdrank of een bakje roomijs. Desondanks raakte ik ervan overtuigd dat het einde nabij was. Daarom schreeuwde ik, mijn vuurrode gezicht overdekt met zweet, zo nu en dan wanhopig uit het raam tegen voorbijgangers of íémand dan toch misschien Engels sprak, met als enig resultaat dat de langslopende gezinnen zich verschrikt afwendden. 

Na twee lange uren reden we, klaarblijkelijk toch met een doel, een middelgroot stadje binnen. De chauffeur stuurde een zijstraat in en wees naar een groepje mensen, dat naast een ijscoman stond te wachten. Hij stelde hen voor als zijn familie.

Het taximeisje knikte me toe en leidde me naar een formica tafeltje, waar haar tantes en nichtjes lachend aan plastic bekers wortelsap slurpten. Hier spraken ze allemaal Engels, want ze woonden in Engeland en brachten hier enkel de zomer door. Al snel werd duidelijk dat de chauffeur zijn hele familie had laten opdraven om mij te komen helpen. Ik nam plaats aan een tafeltje, mijn voorhoofd nog steeds drijfnat, mijn hart nog steeds pompend van de adrenaline. De chauffeur reikte me een pakje zakdoekjes aan, en ik veegde mijn gezicht af.

Een vrouwenhand werd op mijn schouder gelegd – een moederlijk gebaar dat mij de tranen in de ogen deed springen – en een eveneens moederlijke stem vertaalde de chauffeur’s samenvatting van wat Adonis aan de telefoon had gezegd. ‘Lara, azizam, je hebt er goed aan gedaan dat je niet met hem bent meegegaan. Hij had zijn vrienden opgebeld en vroeg of ze naar het vliegveld wilden komen met hun paspoort. Ze zouden ergens heen gaan “met een Europees meisje”.’ Ongelovig schudde ik mijn hoofd (uiteraard viel mijn sjaal direct in mijn nek) terwijl het gezelschap op de achtergrond druk lachte en praatte. Ik probeerde hun Perzisch te volgen maar het lukte niet echt.

Plotseling riep een beeldschoon nichtje, het hoofd bedekt met een mintgroene sjaal: ‘Caroline-djoen?’ (Dit verwees naar On a le temps, was mij uitgelegd. In deze Iraanse film heeft een buitenlands meisje een eenzelfde ervaring als ik met een Iraanse man.) ‘We willen je uitnodigen. Morgen gaan we naar een hutje in de bergen, in Masal.’ Ze bleef nog even doorgaan over de ‘fantastische uitzichten’, ‘stralende sterrenhemelen’ en ‘danspartijen’ die daar zouden plaatsvinden, maar eerlijk gezegd had ze me al bij ‘hutje in de bergen’.

De volgende middag slingerde de stoet auto’s over haarspeldbochten door de jungle. Door de mist en regen konden we geen hand voor ogen zien. Ik zat tussen het nichtje met de mintgroene hoofddoek en het taximeisje in. Die laatste had erop gestaan dat ze bij ons in de auto mocht, en volgens Madame Mint was dat om mij te doen. Het nichtje leunde naar me toe en wees naar het taximeisje, dat net een koekje in haar mond stak: ‘Ze wordt echt ontzettend dik, hè?’ giechelde ze. 

De auto reed een parkeerplaats in de bergen op. Het miezerde er, en in het dal hing een dichte mist. Uit de achterbak haalden we een oneindige hoeveelheid boodschappentassen tevoorschijn. Vervolgens tilden we deze over het modderpaadje langs de bergwand, dat naar een houten blokhut leidde. Ik glipte en slipte over het pad naar boven. Voor en achter me klonken kreten als iemand weer uitgleed en bijna naar beneden donderde. 

Het hutje van de zijkant. Om een of andere reden heb ik geen enkele leuke foto van die avond. Maar wel wat filmpjes op mijn Instagram, dus check dat snel! :-)
Het hutje van de zijkant. Om een of andere reden heb ik geen enkele leuke foto van die avond. Maar wel wat filmpjes op mijn Instagram, dus check dat snel! 🙂

Bij de blokhut zetelden we ons onder het overdekte zitstuk met tapijten en kussens. Terwijl een tante met afhangende sjaal het laatste stuk bagage naar binnen droeg – een baby gewikkeld in dekens – werd de barbecue aangestoken. Ofschoon, de mannen gooiden een langwerpige, roestige bak vol kolen en goten er toen benzine overheen uit een oranje jerrycan. Iemand smeet er van veraf een brandende lucifer op, en de barbecue vatte met een zwoesjend geluid en een steekvlam vlam. Het gezelschap, inmiddels zo’n vijftien personen groot, joelde enthousiast. 

Iedereen hielp mee om gemarineerde kipkluifjes, kebabs én uiteraard tomaten om zwart te blakeren aan ijzeren pennen te rijgen. De tante haalde flessen sterkedrank tevoorschijn uit de wirwar van dekens waarin ze haar baby gewikkeld had en schonk plastic bekertjes vol. Haar man zette bandarimuziek aan, een feestelijk kabaal van tamboerijnen, trommels en ululaties dat de Arabische vissersvolkeren aan de Perzische Golf bezingt. Het taximeisje en haar jonge nichtjes kwamen aanrennen. ‘Kom je dansen, Caroline?’ riepen ze. Al snel stond ik in de motregen te zwieren terwijl de meisjes gilden van plezier. In het mistige dal klonk het gebonk van andere feestende gezinnen.

Tegen het ochtendgloren nestelden we ons op de vloer van het vrouwenvertrek. De mannen lagen in de kamer ernaast. Ik staarde naar het houten plafond en trok de kriebelige wollen deken verder over me heen. De baby was aan het huilen en werd onder het schijnsel van een zaklamp getroost door zijn moeder. Toen hij eindelijk was gestopt dommelde ik dankbaar in slaap. Enkele minuten later werd ik gewekt door een pruttelende wind van orkaankracht, die een instabiele darmflora suggereerde. Om me heen klonk verstomd gegiechel. De dader kon niet vastgesteld worden…

Ik draaide mijn hoofd naar het raam en zag dat het al licht was. Ik gaf het slapen op en pakte mijn tas en deken. Ik liep door de deuropening en ging in lotushouding op het tapijt zitten, gewikkeld in de deken. Buiten was het fris en mistig, en de motregen drupte van het dak. Algauw werd ik vergezeld door iemands achternicht. Ze ging naast me op het tapijt zitten en wreef haar gezicht in met een halve citroen. 

‘Voor mijn pukkels,’ legde ze in gebroken Engels uit.

‘Mag ik ook wat?’ vroeg ik nieuwsgierig.

De afgelopen weken waren hectisch geweest. De lange busritten, de onregelmatige, zware maaltijden, de reisstress en tenslotte de warmte en hoge luchtvochtigheid van het Iraanse noorden hadden gezorgd voor een hormonale disbalans die mijn huid in abominabele staat deed verkeren.

Net toen ik mijn gezicht begon in te smeren met het bijtende zuur, liep een tweetal wilde koeien langs. Ze bleven even staan naast de voordeur en lieten een dampende koeienvlaai achter. Vervolgens stapten ze onverstoord verder. Ik staarde in de verte, waar de contouren van andere houten blokhutten zichtbaar werden. Het donkergroen van de bossen, door Iraniërs liefkozend jungle genoemd, scheen door de mist.

Na een ontbijt van lavasjbrood met jam, gebakken ei met tomaat en glaasjes thee, tilden we de tassen terug naar de auto. Zwaaiend en knipogend naar andere gezinnen, die eveneens met een kater hun auto instapten, klapten we de autodeuren dicht. Toen reden we terug naar de kust. 

Midden in het bos stopte een neef de colonne nog voor een korte pauze. Hij draaide de volumeknop van zijn radio omhoog, en het bos vulde zich met bonkende feestmuziek. ‘Wees niet verlegen, wees niet verlegen!’ jammerde een mannenstem boven een geluidsopname van geklap en gejuich. De rest van de familie sprong uit hun auto en begon wild te dansen onder het groene bladerdak. Passerende auto’s, èn een vrachtwagen zonder dak vol tieners met petten op in plaats van hoofddoeken, toeterden mee op het ritme. De passagiers wrongen zich op alle mogelijke manieren uit de (dak)ramen en zongen klappend mee. 

Mijn reddende engel: het taximeisje.
Mijn reddende engel: het taximeisje.

‘… maar Heertje-nog-een-keertje is een controversiële kwestie omdat ieder gezin andere regels aanhoudt. Bij ons thuis doen we niet aan die onzin,’ legde ik uit. Ik verdeelde een illegaal kaartspel – gokken is immers haram – in vier stapeltjes van zeven. Weer een andere neef, die naast me op de bank zat, vertaalde mijn uitleg voor het taximeisje en haar vader. Ik verbleef inmiddels al twee dagen in hun villa in een compound in de buurt van de kuststad Bandar-e Anzali. Nu leerde ik de bewoners Pesten. 

Tijdens het spel kletsten we wat over de ontwikkeling die zich zojuist had voorgedaan. Mijn gastheer uit Tabriz, met wie ik af en toe een flirterig berichtje uitwisselde, had me uitgenodigd nog eens langs te komen. Over een paar weken zou een vallende sterrenregen plaatsvinden, en het plaatselijke sterreninstituut organiseerde een nachttrip naar een observatorium buiten Tabriz. Hij had geregeld dat ik ook mee mocht en ik kon uiteraard ook weer bij hem logeren. Als ik mijn aankomsttijd doorgaf, zou hij me komen ophalen van het station. 

Bebin dochtareh tsjeh chosjhal-eh keh pesareh michod savaresj koneh,’ riep een oma, die de hele dag in het huis rondhing en zelfs binnen haar sjaal droeg.

Ik had het maar half verstaan en keek naar de neef voor een vertaling. 

‘Ze zegt dat je er heel blij uitziet, dat hij je komt ophalen.’

Ik kreeg een kop als een boei.

‘Mannen uit Tabriz ranselen hun vrouwen af,’ waarschuwde een nichtje beslist, alvorens een harten zeven en toen een harten vijf op te leggen.

‘Doe je wel voorzichtig?’ vroeg een oom bezorgd na het opleggen van een harten twee. ‘Straks gebruikt hij je om een Nederlands paspoort te krijgen.’

‘Heel eerlijk gezegd,’ en ik legde een joker op, ‘lijkt het me waarschijnlijker dat ik hèm ga gebruiken om naar Iran te verhuizen.’

Het gezelschap begon te lachen, en de neef pakte mokkend zeven kaarten van de stapel.

Zo nu en dan nam ik het taximeisje mee uit wandelen door de compound. Ze was langsgekomen om wat tijd door te brengen met haar familie. Bovendien moest ze van haar moeder – volgens de anderen, grofweg vertaald, een ‘takkewijf’ – een paar kilo afvallen. Dat zou echter lastig blijken, want niemand verliet ooit het huis. Daarbij stond de zitkamer vol schalen koek, chips en vruchten, waar zij absolúút niet van mocht eten. Ook werd tweemaal daags een bourgondische maaltijd van rijst en vlees geserveerd waar geen groente aan te pas kwam, afgezien van een klein schaaltje olijven gemarineerd in granaatappelstroop. De twijfelachtige tactiek van het gezin om het meisje te steunen in haar strijd tegen het vet, leek vooral het zo vaak mogelijk benadrukken van hoe dik ze wel niet was.

Ik sloeg mijn sjaal om – zij hoefde niet; zij was nog jong – en stapte met het taximeisje door de met palmen en marmeren fonteintjes bezaaide voortuin naar buiten. We bleven even staan om de gevel van het huis te bewonderen. De neoclassicistische colonnades, krullerige voluten en marmeren trap werden druk verbouwd. Althans, dat was het idee toen de familie een team timmerlieden inhuurde. Nu stonden dezen in de schaduw van een palmboom te roken. ‘Het is toch veel te warm om te werken?’ riepen ze op een toon alsof dat toch vanzelfsprekend was, toen de heer des huizes met een kloppende ader in het voorhoofd verhaal kwam halen. 

Inmiddels waren het meisje en ik doorgelopen naar het strand, op een afstand gevolgd door een zwart-witgevlekte poes. Daar, met mijn enkels in de grijze golven, onder het bewolkte hemeldek, besloot ik dat het tijd was om verder te gaan. Die avond zou ik een taxi nemen naar een ander pittoresk stadje aan de Kaspische Zee. 

Het taximeisje zou me naroepen: ‘Wees voorzichtig, Caroline!’

Vochtigheid – Lara in Rasjt, Iran (2/2)