’s Werelds Moeder – Lara in Caïro (1/2), Egypte

Het was ondanks het late uur nog steeds warm, de eerste keer dat ik met mijn kolossale blauwe backpack boven mijn rug uitstekend van het vliegveld van Caïro naar buiten liep. Ik stapte door de glazen schuifdeuren de vochtige avondlucht in, waar een orkest van joelende taxichauffeurs me tegemoet trad. Verschrikt vluchtte ik in de eerste de beste taxi die langsreed. 

De auto slingerde over de snelweg door het donkere woestijnlandschap, langs moskeeën, villawijken en rijen zandkleurige flats. Niet dat ik veel meekreeg van dat landschap; ik werd afgeleid door de taxichauffeur, die druk bezig was al telefonerend kuilen in de weg te ontwijken, dit alles met een gemiddelde snelheid van honderdvijftig kilometer per uur.

Bij hotel Pyramids Loft hield de taxi stil. Ik richtte me tot de chauffeur en vroeg gespannen wat de schade was. Dat hij driemaal de standaardprijs zou rekenen, was iets waar ik me op had voorbereid (toeristen in Egypte betalen namelijk altijd driemaal de standaardprijs). Een vriend van mijn studie – Arabisch – had me dan ook op het hart gedrukt altijd van tevoren de prijs te vragen. Daarbij moest ik voorbereid zijn dat die discussie op een ruzie kon uitlopen. De leidraad was dat een prijs die naar Nederlandse maatstaven ‘wel redelijk’ klonk, in Egypte veel te hoog was.

'Ik stapte door de glazen schuifdeuren de vochtige avondlucht in, waar een orkest van joelende taxichauffeurs me tegemoet trad.'
‘Ik stapte door de glazen schuifdeuren de vochtige avondlucht in, waar een orkest van joelende taxichauffeurs me tegemoet trad.’

Doodmoe maar opgelucht om het vooruitzicht van mijn hotelkamer, sleepte ik mijn blauwe rugzak naar binnen. De nachtwaker wees me mijn kamer, en terwijl hij voor me uit de trap op liep vertelde hij dat ik vrijwel de enige gast in het hotel was. In de kamer zette ik de airconditioning aan en pakte mijn rugzak uit. Ik nam een snelle douche onder een miezerig straaltje dat van kokend heet naar ijskoud ging. Haast dansend boende ik de acht uur lange tussenstop in Athene van me af.

Een kwartier later sloop ik in een T-shirt en een pyjamabroek naar het dakterras. De mozaïeken vloer, die de hele dag door de zon was beschenen, voelde aangenaam warm onder mijn blote voeten. Boven staarde ik vol ontzag naar de nachtelijke contouren van de drie bekendste driehoeken van Egypte, gehuld in een dichte mist. Beneden lag Giza, de gigantische woonwijk die grenst aan de woestijn. In een zijstraatje stonden drie uitgemergelde paardjes met hun neus in een berg afval onder het schijnsel van een flikkerende lamp.

Mijn buik kriebelde van de zenuwen. Na me maanden lekker te hebben gemaakt met boeken, blogs en ervaringen van de docenten op mijn studie was ik nu toch echt op reis. Voor het eerst. In m’n eentje. En afgezien van de vlucht naar Teheran, die over 33 dagen op het schema stond, had ik nog niets gepland.

Later die ochtend sprong ik opgewonden uit bed. De Egyptische zomer leent zich weinig tot fysieke inspanning buitenshuis, zeker op het heetste deel van de dag, dus ik had mijn wekker vroeg gezet. Na een snel ontbijt van drie parfumachtig geurende mango’s, aangeschaft op straat en zo rijp dat de inhoud klotste alsof de schil gevuld was met sap, begon ik al teennagels brekend over losse tegels, al struikelend door onverwachte gaten in de weg en al ontwijkende het afval op straat aan mijn eerste, èchte dag in deze wereldstad. 

Maar mijn grootse plannen moest ik nog even uitstellen; een bezoek aan de lokale Vodafonewinkel gooide roet in het eten. De ogenschijnlijk simpele taak van een simkaart kopen ging dusdanig mis – met alle systeemkrachs, spoorloos verdwenen medewerkers en mislukte pinbetalingen van dien – dat ik uren werd opgehouden. Desondanks hield ik voet bij stuk, want een simkaart is een absolute vereiste voor prettig reizen in Egypte. Met een internetverbinding zou ik immers via mijn telefoon een Uber kunnen bestellen – of een Kareem, de Egyptische versie van de alom bekende online taxidienst – zonder daarvoor het drievoudige te hoeven aftikken bij een taxichauffeur op straat.

'... hun hoofddoeken kleurig, hun spijkerbroeken strak.'
‘… hun hoofddoeken kleurig, hun spijkerbroeken strak.’

Tegen het einde van de middag bracht een taxi me naar het dichtstbijzijnde metrostation (mijn tweeëntwintigjarige ik vond zichzelf destijds een echte vrouw van het volk). Ik had me uitgedost in wijde lappen en onderin mijn tas lag een sjaal opgevouwen voor een eventueel moskeebezoek. Bij het instappen van de wagon werd ik onaangenaam verrast door een hand die zich gretig om mijn achterwerk klemde, een actie die ik ironisch vond aangezien ik mij in een vrouwencoupé bevond. Ik ging op een bankje tegen het raam zitten en keek toe hoe de andere passagiers de wagon binnenstapten, hun hoofddoeken kleurig, hun spijkerbroeken strak. Een vrouw met donkerbruine dreadlocks nam plaats op het bankje naast me. Ze staarde me even aan, boog toen grijnzend voorover en gaf me een hand.

Hello?’ vroeg ze.
Izzayyik?’ vroeg ik terug. ‘Hoe gaat het?’
Alhamdoelillah, godzijdank. Waar kom je vandaan?’ vroeg ze verder.
‘Hol-…’ begon ik.
Ze onderbrak me meteen: ‘O mijn God, ik ben dòl op Holland! Country of flowers!’ 
‘Niet helemaal waar we gewoonlijk om bekend staan.’
‘Hoe lang ben je al in Caïro? Ken je de stad al een beetje?’ wilde ze weten.
‘Nog niet zo goed als ik zou willen.’
In rap Arabisch, afgewisseld met Engels, begon ze te vertellen over haar stad.

Caïro is een dichtbevolkte woestijnstad aan de Nijl. Officieel heeft ze vijftien miljoen inwoners, maar als je de ongedocumenteerden meerekent kom je eerder uit op vijfentwintig. De stad is onderverdeeld in wijken volgens de ongeschreven regel dat iedere dure wijk gevolgd wordt door een arbeiderswijk, om diensten aan de rijken te leveren. Middenklassebuurten zoals Agoeza (de Oude Vrouw), Doqqi (de Haven) en Moehandisin (de Ingenieurs) huizen de gewone Egyptenaar en staan vol met scholen, dierenwinkels en koesjaritentjes. In dat laatste kan een gerecht gegeten worden van rijst, pasta, kikkererwten en tomatensaus dat al veganistisch was voordat het cool werd.

‘Ken je Woest il-Balad?’ vroeg ze ademloos na een monoloog van een kwartier. 
‘Volgens mij…’ begon ik, maar ze was alweer van wal gestoken.

In het stadscentrum dat niet echt meer in het centrum lag werd in 2011 de inmiddels wijlen president Moebarak van zijn troon gestoten na dagenlange bezetting van het Tahrirplein. Het stadscentrum zelf is gevuld met kledingwinkels, tweedehands boekhandels en bioscopen.

De metro gleed suizend een tunnel in. De wagon werd verduisterd, maar mijn nieuwe vriendin bleef onverstoord doorrazen over het groene eiland in de Nijl, Zamalek, waar de ambassades en universiteiten gevestigd zijn.

Terwijl ik zo aandachtig mogelijk luisterde, bemerkte ik dat mijn nieuwe vriendin een fascinerend soort pidgin-Arabisch sprak, een dialect dat ik vaker zou horen in de betere koffietenten op Zamalek. Ieder tweede woord was Engels, zoals geïllustreerd door de zin die ze liet vallen zodra ze begon over haar strubbelingen met de huisbaas van haar families nieuwe appartement in Garden City: ‘So he was like, ya3ni, this man, huwwa alli inni have to pay the monthly igar, bass ana, like, told him, 2asdi: “misj 3ayza adfa3 right now, hadfa3 boekra, insjallah”.‘* 
(‘Dus hij zei zo van, zeg maar, deze man, hij zegt me dat ik de maandelijkse huur moet betalen, zeg maar, maar ik, zeg maar, zei hem, ik bedoel: “Ik wil niet betalen nu, ik betaal morgen wel, als God het wil”.’)

De metro stopte met gierende remmen. Vlug wisselde ik telefoonnummers uit met mijn nieuwe vriendin en stapte vol verwachting uit de wagon.

Even later stond ik verbijsterd in de schaduw van de ringweg, een vuilbruin gevaarte dat metershoog in de lucht hing. Voor me lag Chan al-Chalili, een afgeladen drukke volksmarkt in Islamitisch Caïro. Mensen liepen luidkeels pratend langs de volgestapelde kraampjes en kleedjes, elk vergezeld van een schetterende radio die Egyptische popmuziek dan wel een blikkerige opname van de koopman in kwestie die zijn koopwaar aanprees afdraaide. Ondertussen persten tuktuks en gebutste auto’s zich toeterend en in willekeurige richting door de menigte. De mensen, voertuigen en ezels leken haast mee te deinen op het ritme van het lawaai. Ik zat me juist af te vragen hoe ik me hier in vredesnaam in moest mengen, toen een groep dames in nikab langswaggelde en een pad vrijmaakte. Ik besloot mijn kans te grijpen en sprong achter hen aan, de mensenmassa in.

Urenlang liep ik er rond. Ik paste voor de lol een nikab, tot hilariteit van de medewerkers, en kocht een donkerblauwe rugzak, die ondanks de afzetfactor nog steeds driemaal zo goedkoop was als in Nederland. Het viel me überhaupt op dat exclusieve merkproducten voor een prikje van de hand werden gedaan. Ik had ooit ergens gelezen dat zulke producten niet per se nep hoefden te zijn. Soms waren het afgekeurde originelen met productiefouten. In andere gevallen waren het gewoon prima producten die van de vrachtwagen af waren gevallen.

'... de Azharmoskee, tot op heden Egyptes belangrijkste soennitische centrum.'
‘… de Azharmoskee, tot op heden Egyptes belangrijkste soennitische centrum.’

Het was al bijna donker toen ik naast de ruïne van een ingestort pand over mijn telefoon gebogen stond. De uitputtende, droge hitte van overdag begon iets af te zwakken en de ondergaande zon kleurde de hemel oranje. Ik was op zoek naar de Azharmoskee, tot op heden Egyptes belangrijkste soennitische centrum. Het instituut leidt mannen èn vrouwen vanuit de hele wereld op tot islamgeleerden. Oordelen en veroordelingen van de Azhar hebben veel invloed in de Egyptische samenleving, die voor negentig procent uit soennitische moslims bestaat. De sjeichs kunnen zelfs voor persoonlijke kwesties geconsulteerd worden, bijvoorbeeld of een bloedtransfusie, orgaandonatie of borstvergroting halal (toegestaan volgens Het Geloof) of haram (verboden volgens Het Geloof) is.

Mijn telefoon leidde me door de wirwar van steegjes met stoffige antiekwinkeltjes, geurige kruidennerinkjes en glinsterende lampenzaakjes. Eindelijk op het plein aangekomen leunde ik tegen een dadelpalm voor de moskee, wier indrukwekkende minaretten in de schemerende avondlucht staken. Algauw galmde de eerste ‘allahoe akbar, allahoe AK-BAR!’ door de omgeving. Een paar seconden later volgden de andere moskeeën in de buurt, die allen beaamden dat God inderdaad de grootste was. Ooit had ik gehoord dat Caïro niet alleen de Stad Zonder Regels werd genoemd, maar ook de Stad der Duizend Moskeeën. Ik begreep nu waarom.

Minder goed begreep ik hoe ik de volgende ochtend mijn taxirit zou moeten overleven. ‘Ezels!’ gilde de chauffeur tegen het groepje kinderen in de gedeukte geel met zwarte tuktuk die ons zojuist had afgesneden. We stonden al een halfuur vast in de file, die in Caïro vrijwel de hele dag duurt, op de Zes Oktoberbrug, een naam die trouwens verwijst naar de Jom-Kippoeroorlog met Israël, die op 6 oktober 1973 begon. Beneden stroomde de Nijl. De brug verbond de westelijke met de oostelijke oever van de rivier, en in het midden lag het eiland Zamalek. Ik was op weg naar een onbekendere bezienswaardigheid van Caïro, die ik op een obscure blog had gevonden. 

Ik leunde juist ontspannen achterover, genietend van de pakkende Egyptische liefdesliedjes die uit de autoradio klonken, toen ik opschrok van luid getoeter. Een man met een enorme, gouden samowar op zijn rug kwam aanhollen over de stoep. Hij haalde een glaasje tevoorschijn, boog voorover en vulde het met een lang, dun straaltje thee uit het tuitje dat boven zijn rug uitstak. Vervolgens duwde hij het in de zongebruinde hand van mijn chauffeur, die half uit het chauffeursraam hing. ‘Habibi, mijn lieverd,’ bedankte die, en hij drukte de verkoper een voddig vijfje in de hand.

Al nippend van het glaasje reikte hij een zweterig handje pinda’s naar achteren, gevolgd door een sigaret van het Egyptische merk Kiloebatra (Cleopatra). Voor de ervaring stak ik er een op en nam een trekje. De loodzware sigaret, die smaakte alsof hij voor de helft gevuld was met zaagsel, bedekte mijn hersenpan met een niet onaangename waas. De chauffeur, een tiener met een zeer aanwezig houten kruis om zijn nek, staarde mij grijnzend aan door de achteruitkijkspiegel. 

Misihiyya?’ vroeg hij na een tijdje. ‘Christenvrouw?’

Ik knikte en schoof het zilveren kruisje – een nuttig presentje van mijn moeder om onder dergelijke vragen uit te komen – demonstratief in zicht. De chauffeur begon te lachen, klakte goedkeurend met zijn tong en wees naar zijn kruis (om zijn nek!). Al snel waren we verwikkeld in een diepe discussie over geloof, of Egypte de moeder van de wereld was èn wat mijn vader ervan zou vinden als ik met hem, de chauffeur, het bed zou delen. 

Bij aankomst in Zabbalin (Vuilnismensen) – een Koptische, oftewel Egyptisch-christelijke, wijk aan de oostkant van Caïro – sprong ik kokhalzend uit de wagen. De wijk lag op een heuvel, met helemaal bovenin de Abba Karasgrotkerk in de vorm van een amfitheater, uitgehakt in het zandkleurige gesteente. Jong en oud werkte er in de afvalverwerking, te zien aan de langsrijdende vrachtwagens en zielige ezeltjes met verticaal metershoog uitpuilende vrachten die zich door de wirwar van wegen wrongen. De straten stonden volgestouwd met enorme balen afval die zorgvuldig door de bewoners werden gesorteerd.

De chauffeur keek ongelukkig uit zijn ogen terwijl hij zijn auto over de kronkelende weggetjes stuurde. De paden leken er de eigenaardige eigenschap te bezitten tegelijkertijd uit modderig zand en gekuild gesteente te bestaan. Het wegdek was zo slecht dat hij hierna gelijk kon doorrijden naar de automonteur. Toen hij wederom een jammerende uitroep slaakte toen de auto een halve meter wegzakte in een gat, besloot ik dat het genoeg was geweest. ‘Anzil hina, ya basja,’ riep ik naar voren, refererend aan de Ottomanen, die eeuwenlang hadden huisgehouden in deze contreien. ‘Ik ga er hier wel uit, pasja.’

Bij het uitstappen moest ik mij onmiddellijk plat tegen de muur drukken om plaats te maken voor een langsrazende tuktuk en drie gierende tienermeisjes met smartphones in de hand. Zodra ze voorbij waren gelopen, spoelde ik een opkomende blafhoest weg met een paar scheuten water. De uitlaatgassen die door het raam naar binnen waren gevlogen deden mijn longen aanvoelen alsof ik het pakje Kiloebatrapeuken in één keer naar binnen had gewerkt. 

Ik krabbelde overeind, klopte de pindaschillen van mijn mouw en hield een tuktuk aan om me naar de grotkerk te brengen.

 

*Het Arabisch kent letters waar geen equivalent voor is in het Latijnse schrift. Omdat tot voor kort op computers geen Arabisch kon worden getikt, werd (maar wordt steeds minder) door de Arabische jeugd een soort sms-Arabisch (Arabeezy) gebruikt. Klanken die niet voorkomen in het Latijnse alfabet worden weergegeven met het cijfer dat qua vorm op de desbetreffende Arabische letter lijkt. 
2: ء of hamza, het haast geluidloze zuchtje/klikje tussen ‘na’ en ‘apen’ in het woord na-apen
3: ع of ayn, de klank die je het beste kunt nabootsen door ‘ahhh’ een lange tijd aan te houden en met een vlakke hand tegen je keel te slaan of je keel dicht te knijpen.
4: ه of ha, de klank van de Nederlandse ‘h’, die als aparte letter wordt uitgesproken (na4r, oftewel rivier, wordt dus uitgesproken als ‘nahher’. 
5: خ of cha, de klank van de Nederlandse ‘g’ (de ‘g’ wordt in Arabeezy namelijk uitgesproken als de Engelse ‘g’).
7: ح of Ha, de klank van de ‘h’ als deze fluisterend wordt uitgesproken. 
8: ق of quf, de klank van de ‘k’ als deze diep in de keel wordt uitgesproken. 
9: غ of ghayn, de klank van de ‘r’ in het Franse woord ‘roi’.

 

Bedankt dat je de tijd hebt genomen om mijn reisverhaal te lezen. Het is gebaseerd op de e-mails die ik tijdens mijn eerste reis in Caïro – juli 2018 – heb gestuurd. Als je het leuk vindt en me wilt steunen, zou ik het enorm op prijs stellen als je me op een koffie wilt trakteren!