Een Huishouden van Jan Steen – Lara in Alexandrië, Egypte

Uitzicht Citadel Qaitbey Alexandrië Egypte

 

‘Mijn familie zet me onder druk om nog meer kinderen te nemen,’ klaagde mijn gastvrouw terwijl ze een slok sinaasappelsap nam. Ze plaatste het glas op de rand van haar balkon. Het spierwitte appartement bood spectaculair uitzicht op de Qaitbeybaai. Beneden stormde het, en golven klapten met donderend geraas op de rotsen. In de hemel doemden grijze stapelwolken op.

Terwijl we verder praatten, besefte ik dat in de paar uur dat ik haar kende al als een vriendin aanvoelde. Mijn gastvrouw was een jonge moeder en tevens keiharde zakenvrouw bij een internationaal bedrijf. In haar vrije tijd werkte ze als instructeur parachutespringen, ter ontsnapping aan de sleur van het gezinsleven. Ik had haar ontmoet via Couchsurfing, een website waar plaatselijke bewoners een gratis slaapplek kunnen aanbieden aan reizigers. Hier waren de gastvrouw en haar gezin begonnen met couchsurfen omdat de Egyptische Pond inmiddels dusdanig ontwaard was dat reizen onbetaalbaar was geworden. Buitenlanders thuis uitnodigen vonden ze een geschikte manier om hun dochtertje kennis te laten maken met, en ik citeer, ‘inspirerende vrouwen uit het buitenland’.

Eerder die middag had een taxi me voor haar appartement afgezet. Toen de deurbelvogeltjes mijn aankomst aankondigden, leek mijn komst haar echter ontschoten te zijn. Uiteindelijk sleurde ze me met een vrolijk ‘geen probleem’ naar binnen. Met het licht onbestemde schuldgevoel van een nieuwe gast legde ik mijn Birkenstocks voorzichtig naast de deur en zette mijn rugzak tegen de bank in de zitkamer. De met vuil overdekte huisraad deed denken aan een huishouden van Jan Steen: buren (iedereen bleek familie) liepen af en aan door het huis en struikelden continu over de rafelige hoeken van het Perzisch tapijt, een felroze speelgoedauto in het gangpad en clusters vers gesnoten zakdoeken die verspreid lagen door het huis (iedereen bleek verkouden).

Bij wijze van couch wees mijn gastvrouw me een met bloemen versierd kinderbedje toe. Het feit dat ik me in een felroze prinsessenkamer bevond, deed vermoeden dat haar dochtertje haar slaapkamer voor mij had opgegeven. Het meisje zou de daaropvolgende nachten inderdaad bij haar ouders slapen. Op hun beurt zouden die de daaropvolgende ochtenden met donkere wallen aan de ontbijttafel verschijnen.

De volgende morgen werd ik opgewonden wakker. De frisse zeebries, koelere temperaturen en uitlaatgassen van de kustweg riepen me door het open raam. Ik besloot mijn eerste dag in Alexandrië te beginnen met een wandeling over de boulevard. Vervuld van dat enthousiasme kwam ik uit bed, om meteen over de felroze speelgoedauto van het meisje te struikelen. Ik stommelde opzij en kwam met mijn rechtervoet op een venijnig legoblokje terecht. Kermend vlocht ik mijn haren in en waste mijn gezicht. De harde wind die woei zou zelfs het gladste haar in een bos pluizige pieken transformeren, had mijn gastvrouw vanuit de gang geroepen terwijl ze zelf een extra stevige hoofddoek. ‘Je hebt geluk met het weer,’ concludeerde ze vervolgens opgetogen. 

Een uur later zat ik op de stenen rand die de Middellandse Zee scheidde van de boulevard. Grijze stapelwolken vlogen met een noodvaart door de verder helderblauwe hemel. De golven braken schuimend op de boulevard en landden af en toe op argeloze voorbijgangers, die vervolgens gillend wegsprongen. Toch hield de storm watersporters niet tegen: jongens in zwembroek en buitenproportioneel veel vrouwen in nikab zwommen in het deinende zeewater. 

Ik nam een slok van mijn cappuccino en lepelde de kaascroissant naar binnen. Die had ik bij een Franse bakkerij gehaald in de veronderstelling dat een ‘kaasbroodje’ daar hetzelfde zou betekenen als in Nederland, namelijk een droog croissantje met een verwaarloosbaar staafje nepkaas. In plaats daarvan kreeg ik een bladerdegen kom gevuld met kokende kaas in mijn handen gedrukt. Ik probeerde nog een hap te nemen en zat vervolgens volledig onder. Terwijl ik me schoonpoetste met een van de zeshonderd servetjes die de bakker mij had meegegeven, richtte ik mijn blik op de bontgekleurde panden in Europese architectuurstijlen die de boulevard sierden. Mijn ogen gleden langs de gietijzeren balkonnetjes, Franse luiken en rococo versieringen op de gevels. Ik snoof de zeelucht diep in en genoot van de ochtendrust. 

Inti amar, je bent een maan, masjallah!’ onderbrak een tandeloze visser mijn rustmoment. Dit is een groot compliment voor een mooi iemand in het Arabisch, maar op het randje in het Nederlands vanwege de associatie met bleek en rond. Ik keek in de plastic emmer naast hem op de grond. ’Wat bent u aan het vangen?’ vroeg ik nieuwsgierig. ‘Ik ben niet kieskeurig, alles wat God aan mijn hengel hangt,’ antwoordde hij – (dit is een samenvatting van een reeks handgebaren aan zijn kant: hij wees naar de hemel, toen naar de zee en vervolgens naar zijn hengel) – terwijl hij de hengel met een ferme zwiep in zee uitgooide. Hij beschermde zijn ogen tegen de zon met zijn hand en keek uit over het water. Intussen vroeg hij of ik had gehoord van de kwallenplaag die de Middellandse Zee teisterde. 
Daar had ik iets over gelezen, antwoordde ik. Kwam dat niet door opwarming van het zeewater en grootschalige sterfte van kwallen-etende zeeschildpadden door watervervuiling? 
Hij lachte me vierkant uit: Israël had natuurlijk kwallen gestuurd, wist hij zeker. 

'Toen ze klaar waren met eten, smeten ze hun plastic zakken, blikjes en papieren verpakkingen lachend over de rotsen en in de zee.'
‘Toen ze klaar waren met eten, smeten ze hun plastic zakken, blikjes en papieren verpakkingen lachend over de rotsen en in de zee.’

Ik ging naast hem staan en keek uit over de rotsen, waar een koddig gezinnetje juist bezig was met het ontbijt. Toen ze klaar waren met eten, smeten ze hun plastic zakken, blikjes en papieren verpakkingen lachend over de rotsen en in de zee. Ik zag het tafereel met lede ogen aan. Verontschuldigend vertelde de visser dat zulke mensen van het platteland kwamen. ‘Verdomde boeren,’ mompelde hij erachter aan.

Ik vervolgde mijn wandeling en liep dieper en dieper de volkswijk in. De wijk grensde aan de boulevard en bestond uit grauwe, vuile appartementenflats. De straten waren versierd met glimmende vlaggetjes, een herinnering aan de Ramadan, de feestelijke vastenmaand voor moslims, die toevallig net afgelopen was. Ik kwam langs een cafeetje, waar de mannen hun kranten opzij schoven en verbaasd opkeken van hun thee en waterpijp. 
‘Ben je verdwaald?’ riepen ze. 
‘Nee hoor!’ zwaaide ik vrolijk terwijl ik zelfverzekerd doorstapte. 

'Even later bleek ik verdwaald.'
‘Even later bleek ik verdwaald.’

Even later bleek ik verdwaald. De batterij van mijn telefoon was leeg en ik had geen kaart meegenomen. Niet dat ik met een kaart wel had geweten waar ik was. Aangezien ik ben opgegroeid in de tijd van technologische vooruitgang, is de kunst van het kaartlezen aan mij voorbij gegaan. Bovendien lijd ik aan een legendarisch slecht gevoel voor richting, wat maakt dat ik zelfs op de minimaalste afstanden de weg kwijtraak. Dit, in combinatie met mijn voorliefde voor lange wandelingen, maakte dat vrienden mijn verzoek om wandelgezelschap meestal medelevend op blauw lieten staan.

Na een tijdje doelloos ronddwalen en naar mensen zwaaien stuitte ik op een spookkermis. De krakkemikkige attracties en enkele gezellige palmbomen stonden er verlaten bij. Plotseling kwam een stel kinderen en zwerfhonden aangestoven. De nieuwste mahraganat-hit klonk krakend uit een luidspreker. Erop vertrouwende dat aan alle veiligheidsvoorschriften was voldaan, waagde ik mijn leven in de zweefmolen. Aan het eind van de middag vond ik mijn weg terug naar de kust.

La’a, wallahi al-‘azim…!’ krijste mijn gastvrouw de volgende morgen in haar mobieltje (‘Nee, bij de Almachtige God…!’). Ze wist haar auto rakelings te stoppen voor een onverwachte oversteker, toeterde luid en scheurde toen met een boog om de voetganger heen. Ik zat bevend op de achterbank met haar dochtertje, dat totaal geen last leek te hebben van haar moeders rijstijl. De auto kwam tot stilstand voor een kinderdagverblijf, de ramen beplakt met vrolijk gekleurde kindertekeningen. Mijn gastvrouw opende de zijdeur, hees het meisje in haar armen en snelde naar binnen. De auto liet ze stationair draaien en de rij auto’s achter ons groeide gestaag. 

Enkele minuten later sprong ze de auto weer in en reed verder naar de Bibliotheca Alexandrina. Ik wuifde haar uit maar zag dat ze alweer met woeste handgebaren aan het telefoneren geslagen was. Ik liep door de ingang, langs gonzende schoolklassen, het gebouw binnen. De oorspronkelijke bibliotheek werd in de derde eeuw voor Christus in opdracht van een toenmalige Grieks-Egyptische koning gebouwd. Op haar hoogtepunt telde ze vele duizenden boekrollen, die in alle uithoeken van de wereld waren verzameld en naar Alexandrië verscheept. Enkele eeuwen daarna liet de bekende naam Julius Caesar de bibliotheek tot op de grond toe afbranden. Het moderne gebouw dient als studiecentrum voor de Universiteit van Alexandrië. De bibliotheek bezit ook kunsttentoonstellingen en een planetarium, waar onderwijsfilms voor kinderen worden gedraaid. 

Daar zat ik even later tussen de gezinnen en schoolklassen onder het koepelvormige scherm. De ruimte werd verduisterd en het geroezemoes zwakte af. Er verscheen een animatie van een lemen hutje in de woestijn. De camera gleed door het zijraam en toonde een getulbande wetenschapper die zich over stapels perkamenten boog. De film ging over een middeleeuwse Arabische wiskundige die allerlei optische wetten had ontdekt. Terwijl een vertelstem in dramatisch Koran-Arabisch – anders dan het Modern Standaardarabisch van het nieuws; ook weer anders dan het dialect van Egyptenaren – zijn verhaal deed, begonnen de bezoekers te lachen, klappen en joelen, een onverwacht sentiment bij een onderwijsfilm voor kinderen.

Later die middag liep ik over de kustweg naast de Qaitbeybaai naar de citadel van wijlen de Sultan Qaitbey. Het stormde nog steeds, hoewel de grijze wolken hadden plaatsgemaakt voor zonneschijn. De boulevard was afgeladen met eigenlandtoeristen. Egyptenaren met geld gaan ‘s zomers immers graag naar de noordkust. Dit betekent grote winkelcentra, Amerikaanse hotels- en fastfoodketens en privéstranden, want daar houden rijke Egyptenaren van. Het contrast tussen de privé- en volksstranden was opvallend: de volksstranden waren bezaaid met afval en afgeladen met mensen, terwijl de privé-stranden brandschoon, vrijwel uitgestorven en bovenal Europees-geprijsd waren. 

Het imponerende fort werd omringd door een ruige kust met scherpe rotsen, waarop enorme golven kapotsloegen. De armen van het beige kasteel omringden een grote binnenplaats met groene gazons en palmbomen. Ik klauterde over de smalle trappen naar boven en wurmde me door een schietgat in de dikke, stenen muur. De felblauwe baai was bezaaid met bootjes, die dobberden in de wind.
‘Wil je een foto met ons maken?’ klonk plotseling achter me. 
Ik draaide me om en zag een paar tienerjongens staan. ‘Uh – pff – ja, als je dat wilt?’
Algauw volgden er meer. Uiteindelijk werden het er zoveel dat ik op het gros van de berichten op sociale media van die dag moet hebben gestaan. 

'... de volksstranden waren bezaaid met afval en afgeladen met mensen...'
‘… de volksstranden waren bezaaid met afval en afgeladen met mensen…’
'... terwijl de privé-stranden brandschoon, vrijwel uitgestorven en bovenal Europees-geprijsd waren.'
‘… terwijl de privé-stranden brandschoon, vrijwel uitgestorven en bovenal Europees-geprijsd waren.’

Tegen de schemering liep ik onder een kleverig briesje een lokaal openluchtvisrestaurant binnen. Overal in Egypte prees men vis uit Alexandrië de hemel in. Tot nu toe had ik me echter onthouden van vis, gemotiveerd door de sluimerende angst dat de vis in de Nijl gevangen werd. Maar onder dwang van mijn gastvrouw moest ik er nu toch echt aan geloven. Restaurant Aroest il-Bahr (Bruid van de Zee) zou het beste van het beste zijn. Helaas bleek dit restaurant moeilijk te vinden, want in Alexandrië heet vrijwel ieder restaurant Bruid van de Zee. Ik wist in ieder geval wel dat ik koste wat het kost de toeristische tenten aan de zee moest vermijden, niet alleen om de matige kwaliteit van het eten, maar ook om te kunnen zeggen dat ik geen Toerist was maar een Reiziger.

In de keuken waren een paar medewerkers druk bezig de stenen vloer ‘schoon’ te boenen (ze gooiden emmers water over de vloer en begonnen vervolgens in onbestemde richting te dweilen). Met de leidende stem van mijn gastvrouw in mijn achterhoofd pakte ik een plastic mandje van een stapel en liep op de visuitstalling af. Vervolgens wees ik stukjes zeebaars, ombervis en gamba’s aan in het ijs en plaatste het mandje op de grond. De aandacht van een medewerker trok ik door zachtjes ‘pssst’ te zeggen (deze techniek werkte ook op straat en werd veelvuldig door Egyptenaren onderling èn tegen mij gebruikt). Zodra ik een keukenhulp in de kraag had gevat, pakte die het mandje op en zette het weer ergens anders neer. Daarna werd de vis door wederom iemand anders naast de kok geplaatst en sloeg die eindelijk aan het koken. 

Ik nam plaats aan een tafel en sloeg Yung Changs Wilde Zwanen open. Bliksemsnel, want zo is Egyptische service dan ook wel weer, stapelde de ober mijn tafel vol borden gebakken vis, evenals het gebruikelijke scala aan bijgerechten: platte broodjes, sesampasta en komkommer-tomatensalade. Het in Egypte immer dreigende risico op diarree en stikken werd ruimschoots gecompenseerd toen ik de rekening zag.

Het was al donker toen ik naar het huis van mijn gastgezin wandelde. Er stond een warme bries en de maan stond hoog aan de hemel in al haar bleke rondheid. Hoewel ik van plan was nog even te stoppen bij de befaamde Stanleybrug, gewoon, om hem gezien te hebben, kwam ik plotseling op een onbekende, onafgemaakte brug terecht. Het bouwsel hield midden in de lucht op. In opperste doodsangst rende ik (en een paar anderen die getroffen waren door hetzelfde noodlot) langs de drukke snelweg terug. In ieder geval had ik eindelijk antwoord op de vraag die mij al wekenlang woelend wakker hield, namelijk waarom Egyptenaren zo vaak over snelwegen lopen: het gebeurt je gewoon.

 

Bedankt dat je de tijd hebt genomen om dit reisverhaal te lezen. Het is gebaseerd op de e-mails die ik tijdens mijn eerste reis in Egypte – juli 2018 – naar mijn familie en vrienden in Nederland heb gestuurd. Als je het leuk vond en me wilt steunen, zou ik het enorm op prijs stellen als je me op een koffie wilt trakteren. 

Volgende stop: Marsa Matroeh!